Die haiku, die haiku, die haiku toch. Hoe rijk, hoe diep, hoeveel! Neem nu onderstaande haiku. Er zijn twee figuren: de moeder en de ik-persoon. En er is een decor (een kamer) en een paar attributen (een bed, een spiegel).
¶
In moeders spiegel
zie ik een bekend gezicht.
Liggend op haar bed.
Daarmee kun je nu als lezer zelf gaan spelen, er taferelen mee maken. De dichter geeft je slechts een kleine regietip: het zien van een bekend gezicht. Hij zegt niet eens welk gezicht. Ook dat mag je zelf nog bepalen. Welnu, laat ons eens samen met deze haiku een paar toneeltjes ‘spelen’.
# 1. Moeder slaapt
Plaats van het gebeuren: de kamer in het verzorgingstehuis van moeder. Moeder ligt op haar bed en de dichter zit op een stoel of in een zetel ernaast. Aan de andere kant van het bed is er een spiegel. Moeder ligt met haar gezicht van de dichter afgekeerd (is dat symbolisch?), waardoor hij het gezicht van moeder slechts in de spiegel ziet. Moeder slaapt en de dichter kijkt in de spiegel naar dat slapende gezicht. Het is tegelijk bekend en onbekend. Wie slaapt, heeft een heel ander gezicht dan wie wakker is. Daarom staat er zie ik een bekend gezicht en bijvoorbeeld niet zie ik haar gezicht: het komt vertrouwd voor, maar toch niet helemaal, het is een bekend gezicht, maar niet helemaal dat van de moeder die je kent en wakker is. De dichter droomt weg bij dat bekende gezicht en ziet in gedachten moeder zoals ze was en zoals ze is. Moeder vroeger en moeder nu. Het is een ingetogen tafereel.
¶
In moeders spiegel
zie ik een bekend gezicht.
Liggend op haar bed.
# 2. Moeder is moeder niet meer
Plaats van het gebeuren: dezelfde kamer in het verzorgingstehuis van moeder. Moeder ligt wederom op haar bed en de dichter zit naast het bed. Aan de andere kant nog steeds die spiegel, moeder met het gezicht naar de spiegel gekeerd. Maar dit keer zijn haar ogen open en lijkt ze voor zich uit te staren. Is ze dement en komt de dichter haar zoals elke dag een bezoekje brengen, even kijken naar dat bekend gezicht? In dit tafereel klinkt dat bekend gezicht een stuk pijnlijker: de dichter herkent het gezicht nog wel, het komt hem of haar bekend voor, maar wat erachter schuilt, is niet meer diezelfde moeder, werd een vreemde. Alleen het gezicht, het haast levensloze masker als het ware, is nog bekend. Zo blijven ze beiden een hele poos haast onbeweeglijk zitten en liggen.
¶
In moeders spiegel
zie ik een bekend gezicht.
Liggend op haar bed.
# 3. Iemand is boos
Plaats van het gebeuren: de kamer in moeders eigen huis. De dichter trof haar daar in bed aan. En moeder heeft zich op het bed afgekeerd van de dichter, draaide zich op haar andere zijde. Beiden kijken elkaar nu niet rechtstreeks meer aan, maar via de spiegel aan de andere kant van het bed. Waarom? Hadden ze samen ruzie over iets van vroeger, iets van nu? Vindt de dichter dat moeder in dat grote huis misschien niet meer veilig is? De trap? Hadden ze het over een verhuis naar een rust- en verzorgingstehuis? Ging het over iets anders? Heel veel scenario’s zijn nog mogelijk. De sfeer is nu eerder gespannen, wat grimmig misschien. Moeder kijkt boos in de spiegel, de dichter eerder bezorgd. Of andersom? Waarom? Speel maar met de twee poppen in de kamer met het bloemetjesbehang en de oude, staande spiegel.
¶
In moeders spiegel
zie ik een bekend gezicht.
Liggend op haar bed.
# 4. Moeder is niets meer
Een heel andere setting, die mogelijk is door de speciale manier van formuleren van de laatste regel: Liggend op haar bed. Daarmee is niet aangegeven wie er ligt. Het kan evengoed de dichter zelf zijn: hij ligt thuis in bed en kijkt in een oude spiegel die ernaast staat of hangt. Net zoals het bed is het een erfstuk: het is de spiegel van zijn moeder die inmiddels overleden is. Moeder is hier dus slechts in de gedachten aanwezig, of zelfs niet eens. Het is alleen maar moeders spiegel en haar bed die in de kamer aanwezig zijn. De dichter kijkt naar zichzelf en herkent wel dat gezicht, maar weet niet zo goed meer wie hij op dit moment is. Door het rouwen om de gemiste moeder? Door een gebeurtenis in het persoonlijk leven, waardoor de dichter het even niet goed meer weet en als het ware als een buitenstaander naar zichzelf kijkt in de spiegel? Of aan zijn moeder denkt en haar in de spiegel in gedachten om raad vraagt? Ach moeder, moeder, wat zou jij in mijn plaats doen?
¶
In moeders spiegel
zie ik een bekend gezicht.
Liggend op haar bed.
# 5. Voor het opruimen
Variatie: het voorgaande tafereel zou je qua setting nog kunnen variëren. De dichter ligt in het huis van de overleden moeder op het bed van moeder, kort na haar dood, als alles nog is en staat zoals het was toen moeder nog leefde, misschien nog voor de begrafenis. Voor de dichter kwam de dood onverwacht en alles voelt nog heel onwezenlijk aan. Hij is op het bed van moeder gaan liggen en mijmert, naar zichzelf starend in de spiegel. Het gezicht is bekend, maar de gedachten lijken die van een vreemde. Er gaat van alles door het hoofd van de dichter, een heel leven, de kindertijd, de mooie en minder mooie momenten. En wat had hij niet allemaal willen zeggen nog aan zijn moeder! Maar daarvoor is het nu te laat. Ook dat idee zorgt nog voor een bijkomende lezing binnen deze lezing van de haiku: de spijt van het niet gezegd hebben wat je te zeggen had toen het nog kon. Conclusie: stel niets uit.
¶
In moeders spiegel
zie ik een bekend gezicht.
Liggend op haar bed.
Het zijn nog maar vijf toneeltjes die je uit die ene haiku van 17 lettergrepen met slechts twee figuren en twee attributen in een kamer kunt regisseren én spelen. Wellicht zijn er nog meer te bedenken. Aan jou om nieuwe scenario’s te schrijven vanuit dat kleine gedicht.