Vanuit ons → Huis van de Haiku op de bovenste verdieping van het Natuurpunt Museum hebben we een prachtig uitzicht op een deel van de stad. Hoog en droog kijken we ver. De voorbije avonden zag ik vanuit de Stille Ruimte van ons Huis een stralende schemering, met daarin een mooi → maansikkeltje. Als een fijn geknipt lichtfiguurtje in een diepblauwe voile. Het inspireerde mij tot deze haiku:
¶
Daar, de kerktoren!
En ginds is de maan, zeg jij.
Zover gaan we nooit.
De haiku oogt en leest misschien eenvoudig, maar aan de toon van de laatste regel voel je dat er meer achter zit. Niet zelden verraadt die derde regel dat je op zoek kunt gaan naar een diepere betekenis in het gedicht, een verhaal achter het scherm van de woorden kunt zien. Dan bestaat de kunst erin om de aangereikte elementen in de twee andere regels op een of andere manier met elkaar te linken, waardoor er plotseling een besef van iets rijkers ontstaat. En het is net dat plotse besef dat je een warm gevoel van voldoening kan geven. Van voldoening en herkenning. Het is op zulke momenten dat je ervaart wat het ware doel van poëzie en van haiku in het bijzonder is: iets openen wat al in jou aanwezig was, maar nog gesloten.
→ DIEPERE LEZING
De aangereikte elementen zijn hier heel duidelijk, concreet en goed zichtbaar: de kerktoren in de verte en de maan. Hoe kunnen we die nu zodanig met elkaar linken dat er een diepere betekenis ontstaat? Daarvoor moet je je ook het tafereel zelf zo levendig mogelijk trachten voor te stellen. Bijvoorbeeld: samen met zijn geliefde staat de dichter in de avondschemering voor het raam naar de stad onder hen te kijken. Achter de bomen in de verte ziet hij de kerktoren en wijst ernaar, wijl hij hem ook noemt. Zijn geliefde kijkt er even naar en wijst op haar beurt naar nog iets veel verders: de maan. De dichter bekijkt de maan en maakt dan de bedenking dat ze zover nooit gaan. Niet omdat ze dat niet zouden willen, maar omdat ze dat simpelweg niet kunnen.
Als je nu de beide linkt (en je kunt dat doorgaans op verschillende manieren doen, dit is er maar één van), zou je kunnen lezen: de maan is mooi, héél mooi zelfs, maar veel te ver, een onbereikbare bestemming. Dromen mag (ernaar kijken en wijzen), maar de kerktoren in de verte is een realistischer doel. Zover — en dat kan al een heel eind zijn — geraken we zelfs vandaag nog als we dat zouden willen. En ook al schemert het al. Is trouwens dat schemeren ook niet dieper te lezen?
Is deze haiku op deze manier gelezen dan geen oproep om je doel niet onbereikbaar hoog te stellen? Geeft hij niet de hint dat er ook onder de kerktoren heel mooie dingen te beleven vallen die de moeite zijn en je het niet te ver moet zoeken? Misschien zelfs in deze tijden van corona een oproep: zoek het niet te ver, samen kun je ook dichtbij gelukkig zijn. Samen. Want in de haiku staat er Zover gaan we nooit. We dus.
En ach ja, voor wie wil, kan het woord kerktoren nog een extra betekenis krijgen in je verhaal. Maar dat religieuze kerkwegeltje laat ik graag aan jou over.