Woordspelingen

Haiku is niet de poëzie van de expliciete woordspelingen zoals veel andere poëzie bij ons in het Westen dat vaak wel is. Woordspelingen komen in een haiku vaak te artificieel over. Te gemaakt kunstzinnig. Alsof de dichter van dienst te veel zijn kunstjes met de taal wilde laten zien. Iets als: Kijk eens wat ik kan? Waarna jij dan verondersteld wordt beleefd te applaudisseren. Bij haiku houdt de dichter zich zoveel mogelijk op de achtergrond en vertoont hij zo weinig mogelijk kunstjes. Hij wijst alleen maar naar iets, zo mogelijk over je schouder. Hij wil absoluut niet in je beeld en in de weg lopen. Hij geeft je als het ware de balletjes of de kegels en jij bent het die ermee moet jongleren, het kunstje in je hoofd uitvoeren door er iets bijzonders mee te doen. Dat is de hele essentie van haiku.

Maar het dichterlijke bloed kruipt soms waar het niet gaan kan. Als Westers dichter blijven woordspelingen een verleidelijk speeltje. Soms is het moeilijk om bij bepaalde haiku’s aan die verleiding te weerstaan en wil je toch per se die woordspeling die je o zo mooi vindt, gebruiken. Alarm, alarm, alarm! moet het dan meteen in je hoofd flikkeren. Maar velen negeren dat alarm en laten trots hun kunstje lezen. En ja hoor, het applaus volgt dan meestal ook beleefd. Immers, ook de lezers zijn meestal westerlingen en verliefd op woordspelingen.

EXPERIMENTEN

Af en toe experimenteer ik ook weleens met zulke woordspelingen. Of ze toch niet op een of andere manier bruikbaar zijn binnen de vervagende grenzen van de haiku. Meestal besluit ik dan achteraf: waardeloos als haiku, ik stel mij weer aan als dichter, sta met de smile van een breedsmoelkikker pardoes voor het beeld. Slechts heel zelden denk ik: misschien, heel misschien. Als het tafereel er op zich niet al te erg door wordt verduisterd, bezoedeld, beklad. Of als de woordspeling de haiku een leuke twist geeft zonder dat ze prominent de aandacht opeist.

Hieronder vier haiku’s waarin op verschillende manieren een woordspeling wordt gebruikt. Of ze werkt, laat ik graag aan de lezer over. De norm is flauwheid, het wordt o zo gauw zo flauw. Bij de laatste bijvoorbeeld. Die haiku zou ik alvast zelf niet als geslaagd ervaren.

Ooit erop geland
ging het vliegje haar boekje
nooit meer te buiten.

Iedere avond
zegt mijn computer: Zet uit.
Ik eet nog wat cake.

Trekpoppen, zegt ze.
En het kind vraagt wanneer ze
dan straks vertrekken?

Plots een sirene;
hij schrikt zich een ongeluk.
De ziekenwagen.