In een eerdere post had ik het hier over woordspelingen in een haiku. En hoe ‘gevaarlijk’ die zijn om de haiku te verpesten. Omdat het dan vaak lijkt alsof de dichter een kunstje wilde tonen, een taalkunstje, en bewondering krijgen voor zijn vondst en taalvirutositeit. Dat maakt de haiku doorgaans kapot en waardeloos.
Toch blijft het belangrijk dat er in een haiku ook enige taalkunst zit, kan zitten. Het is en blijft immers belangrijk om de haiku toch in zekere mate als poëzie te laten aanvoelen en niet als een eenvoudig prozazinnetje. Ook grootmeester Matsuo Bashõ vond dat: de haiku moet ook mooi klinken. Hij verwoordde het zo: Neem uw gedicht duizendmaal op de lippen.
→ TAALTRUCJES
Het is dus interessant om te zoeken naar stilistische taalelementen die de haiku mooier, poëtischer maken, maar hem toch niet kapot verkunstelen. Dat vereist een zekere taalcreativiteit en het omzichtig gebruiken van taaltrucjes. Zoals de onomatopee, de alliteratie of de herhaling. Deze taalcuriositeiten kunnen de haiku iets extra’s, iets bijzonders geven, zowel qua klank als qua inhoud. Het gebruikte trucje mag er echter nooit zomaar zijn omwille van het trucje. Het moet ten dienste blijven staan van de inhoud van de haiku en iets toevoegen, verduidelijken, beklemtonen. En dan nog zal het wat afhangen van de smaak van de lezer of de haiku met het stilistische element wel of niet als mooier wordt ervaren.
Ik paste hieronder in vijf verschillende haiku’s enkele verschillende trucjes toe: de uitzonderlijke herhaling van het woord nog in de eerste haiku, het nabootsen van het ruisen in de tweede, opnieuw een herhaling in de derde (in de hoop dat je daardoor ook het kluchtje mussen zich ziet ‘herhalen’) en een uitgesproken alliteratie in de voorlaatste, een subtiele in de laatste. Geslaagd of niet?
¶
Een ook ’s avonds nog,
tot laat in de haven nog,
de geur van vis nog.
Van alles wat was,
rest ons nog slechts gefluister.
Avond, het riet ruist.
Een kluchtje mussen
zit heel de tijd, heel de tijd
zichzelf achterna.
Krijsend land een kraai
op een dode kriekentak.
Ik hoor hem kraken.
Ik zie een bootje
dat wankelt op het water.
Een visser heeft beet.