Zittend in de sneeuw
eet hij een sinaasappel.
Waarheen met de schil?
Boeiend bij het lezen van deze haiku is hoe je het tafereel ziet en zelf verder aanvult. Laat ons eens samen op een boogscheut van deze mens met zijn sinaasappel gaan zitten en hem een poosje gadeslaan.
Het heeft pas gesneeuwd, een dikke laag. Ergens op een schoongeveegd bankje zit iemand een sinaasappel te eten. Meteen heb je hier twee contrasten om in je hoofd mee te spelen. Ten eerste is er het contrast tussen de kraakwitte sneeuw en de fel oranje sinaasappel. En ten tweede is er het contrast tussen het koude idee van de sneeuw en het warme idee van de zuiderse vrucht. Een visueel contrast én een gevoelscontrast dus. Beide contrasten samen prikkelen de geest, les extrêmes se touchent, en zorgen er mee voor dat het tafereel wat bevreemdend overkomt, een beetje surreëel zelfs: waarom gaat iemand toch in de sneeuw een sinaasappel zitten eten? Kon hij niet wachten en wilde hij koste wat het kost meteen naar buiten gaan? Zelfs om zijn sinaasappel nu in die winterkou te eten? Laat je maar glijden in je fantasie!
→ VRAAG
Maar het meest boeiend is de derde regel van de haiku: Waarheen met de schil? Het is een wat cryptisch geformuleerde regel. Je hebt bij het lezen wellicht iets van: Hoezo, waarheen? De regel roept vragen op. Moet je hem lezen als een vraag van diegene die de sinaasappel eet of als een vraag van de dichter, diegene dus die het tafereel ziet? Eigenlijk roept de regel beide vragen tegelijk op. De dichter ziet hoe de persoon in kwestie de sinaasappel pelt, een fel oranje schil te midden van al dat wit. En kijkt de persoon nu niet wat vertwijfeld om zich heen? Vraagt hij zich misschien af waar hij nu met die schil naartoe moet in al dat wit? Zou hij ook zo weifelend hebben rondgekeken indien het niet had gesneeuwd? Of zou hij gewoon zonder nadenken de schil achteloos hebben weggegooid? Omdat ze dan toch niet opviel? Maar nu lijken die kraakwitte sneeuw en dat immense contrast met dat fel oranje hem tegen te houden.
De vraag Waarheen met de schil? is een vraag die de dichter dus de persoon met de sinaasappel door zijn gestes en blik toedicht: hij kijkt wat besluiteloos om zich heen, nergens een plekje waar de schil in al dat wit niet zou opvallen. Of is het de dichter die al tijdens het pellen zelf die vraag stelt en ze dan in de gebaren, gedragingen van de persoon in kwestie projecteert? Wie stelt dus de vraag? Misschien vraagt de sinaasppeleter zich dat helemaal niet af. En geeft het antwoord op die vraag de haiku dan een andere betekenis?
Alweer een boeiende haiku met in die weinige woorden toch heel wat (sneeuw)balletjes om mee te jongleren. Doe maar, ja, doe maar!