Een avond van brug naar brug langs de stroom gewandeld, even op een bankje op de kaai gezeten, de kleur en taal van stemmen geraden, de plezierboten bekeken, het kanaal in gedachten afgevaren, een waterhoentje bracht mij terug.
¶
Ook in het donker
springt een vis uit het water.
Wat anders was het?
Hoe is jóúw toekomst?
Op ’t jaagpad of in ’t kanaal?
Vallende eikels.
Twee grijze zwanen,
daar drijvend naast één witte.
En zij slapen al.
Kaai lekker, staat er.
Broodjeszaak op de kade.
En in ’t dialect.
Boten aan de kaai,
wachtend op het omkeren;
starend naar de stad.
Een waterhoentje
loopt de hele steiger af!
Pletsende pootjes.
Bankjes langs de kaai;
en samen de taal en kleur
van stemmen raden.
Turken, Afghanen,
Congolezen en ook wij.
Zittend op de kaai.
Boten afgemeerd,
effen gestreken de stroom.
Alleen nog eenden.
Nog één keer een ploep;
slaap nu maar vis, slaap nu maar.
Ook wij gaan onder.