Kauwen

Kauwen, altijd weer kauwen, de lucht is er soms vol van. Als zwarte confetti, opwarrelend, weer vallend en wéér opvliegend. Altijd opnieuw. Als de avond valt nog het meest. En joelend als kinderen, de werfkranen rondom als hun speelgoed.

Zouden de kauwen
een plan hebben als ze van
een dak wegvliegen?

Kauwen op de kraan,
in koppeltjes wachtend op
het eerste ritje.

De werfkraan zet zich
plotseling in beweging.
Kauwen vliegen op.

Een meeuw en een kauw
in de lucht van oktober.
Les extrêmes se touchent.

Wat zouden ze toch
elkaar heel de tijd zeggen?
Kauwen in de boom.

Niets is hen te zwaar;
appelen, korsten, kaas, kip.
Altijd weer kauwen.

Avond en de kraan
is nu weer van de kauwen.
Maar het lukt ze niet.