Rennen in het park;
jointje, Russisch, een vleermuis
en het zout van zweet.
Haiku zou je ook de poëzie van de zintuigen kunnen noemen. Omdat haiku dé poëzie bij uitstek is die een waarneming schetst en laat zien, voelen, horen, ruiken, proeven. Waarnemen gebeurt per definitie via de zintuigen. Door die zintuigen en het gebruik ervan bestaat de wereld voor ons. Je zou in extremis kunnen zeggen dat wie geen enkel zintuig heeft, ook niet kan bestaan, omdat geen enkele prikkel zou kunnen binnenkomen en er dus niets meer is dat voor het wezen in kwestie bestaat en waarop het kan reageren — zij het door denken, zij het door instinct — en bijgevolg ook zelf niet meer kan bestaan. Denk aan Descartes: Ik denk, dus ik ben. Onze zintuigen zijn in die zin de toegangspoort en het ticket tot het bestaan.
En omdat haiku de poëzie van de waarneming is, is haiku vanzelf ook de poëzie van de zintuigen. In veel haiku’s tref je dus zintuiglijke prikkels aan. Soms zelfs meerdere tegelijk. Zoals ik het in bovenstaande haiku probeerde, zonder de zintuigen uitdrukkelijk te noemen. Door je het tafereel voor te stellen, levendig voor te stellen, gebruik je ook je zintuigen in je gedachten. Wie dat gewoon is, kan dan vaak ook iets zien, ruiken, voelen, enz.
Tijdens het lopen in het park snoof ik dus even de geur van een jointje op, hoorde ik tegelijk en passant een koppel Russisch praten, zag ik in het schemerdonker een vleermuis over het pad vliegen en proefde ik een druppel zweet die van mijn voorhoofd op mijn lippen viel. Stel je daarbij ook het rennen zelf voor en dan voel je misschien ook nog iets. Het is dus een haiku die bijna alle zintuigen tegelijk aan bod laat komen.