Haikudiorama’s

Ik heb nog eens gespeeld met mijn vriendje Manu. Weet je nog? Ik laat mij daarbij telkens inspireren door een verse haikureeks van hem en echo er als het ware een eigen reeks bij. Gisteren las ik zijn sfeervolle haiku’s over zijn bezoek aan Luik. Ik volgde stiekem in zijn spoor — zag je mij, Manu? — en liet mijn verbeelding ook rondkijken in die stad die ik niet ken, maar waarin Manu mij rondleidde. Het kon ook een andere stad zijn.

Mijn haiku’s zijn dit keer dus geen spiegelhaiku’s van de zijne, maar eerder haikudiorama’s. Het woord diorama is een samentrekking van het Griekse di dat door betekent en orama, wat staat voor dat wat gezien wordt. Door dat wat ik zag door de haiku’s van Manu maakte ik mijn eigen tafereeltjes, geassembleerd met elementen die ik her en der in de haiku’s van Manu vond. Haikudiorama’s dus. Of nog: tafereeltjes waarin ik een mogelijke werkelijkheid toon. Niet per se een natuurgetrouwe nabootsing dus, maar een mogelijke werkelijkheid naast die van Manu. Zoiets dus is een haikudiorama.

Ik groepeerde vervolgens al mijn kleine haikudiorama’s in een haibun en neem je zo op míjn manier mee door de stad die Manu mij — min of meer — op zíjn manier liet zien. Een leuk spel, niet?

HAIKUDIORAMA’S

Stel je een stad voor. Het maakt niet eens uit waar. Het zou zelfs Luik kunnen zijn. En je maakt een wandeling, in de vooravond, in die stad. Ergens staat een bronzen beeld van een stoere man, zwaard geheven.

Generaal van brons,
spinnen onder de leden,
kan niet eens krabben.

Maar er is op een plein ook een vrolijk meisje, dartel dansend, met in haar kinderhand een broodzak.

Midden op het plein
strooit een meisje verwarring
onder de duiven.

Een nijdig geronk doet mij opkijken. Iemand, ergens in deze stad, bestelde een pizza.

De pizzajongen;
niet één keertje kijkt hij om
naar de kathedraal.

Niet alles wat leeft, leeft rijk. Zo merk ik in de portiek van een grote kerk.

En ergens, roerloos,
in de kerkportiek gestold,
zit een bedelaar.

Een zoemende bij maakt mijn blik los en toont mij dat er in de stad nog bloemen zijn, zelfs in de late herfst. Late bloemen, late bijen.

Een bij zoemt voorbij
en neemt even mijn blik mee
tot bij een herfstbloem.

En dan kom ik aan de jachthaven, met boten, boten en boten, stil aan de kaai, toch nog wat deinend.

De plezierboten,
met nu een stad voor de boeg.
Nog zachtjes wiegend.

Nog wat verder wenkt mij aan de rand van deze stad het groen en zie ik hoog aan de hemel een buizerd rondjes draaien.

Als ik kon, gaf ik
één oog mee aan de buizerd
die steeds hoger klimt.

De avond valt, de schemering komt langzaam vanuit het oosten. Ik trek weer de stad in, de lichten in de huizen gaan aan, mensen lijken thuis te komen.

Een fluwelen doek
valt van ver over de stad,
brengt thuis wat ademt.

Niet lang daarna worden een na een de gordijnen gesloten voor gulzige toeschouwers als ik. En ook ik keer weer naar waar ik thuis ben.

Gordijnen gaan dicht;
ook in de stad sluiten nu
de poppenkasten.