Laat ons nog eens een haiku dieper lezen.
¶
Een heldere nacht;
de volle maan schijnt nu door
mijn halfopen raam.
Op het eerste gezicht is het een wat komische, haast absurde haiku. Of het raam nu halfopen staat of helemaal open, de maan schijnt er altijd door. Ongeacht ook of ze zelf vol, half of maar een sikkeltje is. De tegenstelling waarmee in de haiku wordt gespeeld, is dus maar schijn. Letterlijk zelfs in dit geval.
Maar zoals je ondertussen wel weet: in haiku staat er nooit iets toevallig. Of toevallig zo. En het is net dat absurde dat je dat zegt: opgepast, hier valt meer te lezen dan je denkt, dan je ziet.
→ LEZING
De haiku begint met een eenvoudige vaststelling: een heldere nacht. En er is een volle maan. Bovendien, zo lees je ook, staat mijn raam maar halfopen. Met welke diepere betekenis zouden deze drie elementen nu te verbinden vallen? De heldere nacht misschien met een helder moment? Een moment waarop je plotseling iets klaar en duidelijk ziet? Als je zo’n helder moment hebt, is soms maar een kleine gedachte (halfopen) nodig om toch een mooie ingeving, iets groots (de volle maan) te beseffen, te ontdekken. Of nog anders gezegd: op heldere momenten krijg je vaak grote ideeën, ook al staat je geest op dat moment maar op een kier. Zoiets?
Te ver gezocht? In haiku mag je altijd zo ver zoeken als je zelf wilt. Zelfs nog ver voorbij de volle maan.