Acht uur en al licht!
Het moet wel gesneeuwd hebben.
Ach, misschien ook niet.
In poëzie, zou je kunnen zeggen, heb je twee uitersten: ofwel verklap je alles, ofwel suggereer je alles. De ‘waarheid’ (wat is waarheid?) ligt zoals bij zoveel zaken wellicht ergens in het midden. Maar hoe vind je als dichter dat midden? En dan nog dat ‘ergens in het midden’. Of een lezer begrijpt wat je verklapt en al zeker wat je suggereert, hangt immers in grote mate ook van die lezer zelf af. Zelfs vaak van het moment van het lezen. Dat midden is dus een erg verschuivend midden.
In haiku — ook wel de poëzie van de suggestie — wandelen we bovendien vaak en graag wat van dat midden weg, richting suggestie. Maar hoe ver kun je met de lezer wegwandelen zonder dat hij helemaal de weg kwijtraakt en er geen flauw idee meer van heeft waar hij zich bevindt?
→ ORIËNTATIE
In bovenstaande haiku tast ik die grens wat af en stap ik dicht tegen de uiterste grens aan, misschien er zelfs al wat over. Maar ook hier hangt dat vooral van je eigen poëtische oriëntatievermogen af. En niet zelden ook van je ervaring. Hoe meer je haiku leest, hoe verder die grens opschuift. Of beter gezegd: hoe verder je kunt wandelen zonder de weg kwijt te raken.
In deze haiku wordt de grens bepaald, gelegd, door de laatste regel: Ach, misschien ook niet. Die regel is bepalend voor de lezing. En voor het wel of niet verdwalen. De dichter wordt wakker, ziet dat het acht uur is en schrikt wat van het licht in de kamer. Hij ervaart het als ongewoon voor de tijd van het jaar, het is winter. Meteen schiet het door zijn hoofd dat vermoedelijk sneeuw de verklaring is voor die vroege klaarte. Was er immers geen sneeuw voorspeld? Tot zover verloopt de wandeling langs een overzichtelijke pad: Acht uur en al licht! / Het moet wel gesneeuwd hebben.
En dan volgt die derde regel en blijf je op het eerste moment wat beduusd achter. Misschien zelfs wat ontgoocheld. Na de suggestie van de sneeuw had je als lezer misschien wel wat meer enthousiasme verwacht, had je willen weten of het echt gesneeuwd had en had je die sneeuw misschien zelf wel willen zien! Hup hup, uit bed en naar buiten! Maar er staat slechts: Ach, misschien ook niet. Wat moet je daar nu mee?
→ SUGGESTIE
Zo naderden we de grens van een van de uitersten in poëzie: die van de suggestie. De dichter waagt zich ver en hoopt dat je zijn suggestie toch vat, ziet, begrijpt en daaruit dan een poëtische voldoening haalt. Maar wat suggereert hij dan? Zit de sleutel van het uiterste poortje in die Ach? Is de dichter er niet wel degelijk van overtuigd dat het heeft gesneeuwd? En zou hij niet wel degelijk enthousiast uit bed willen springen om ze te zien? Maar het is nog zo heerlijk warm en zacht in dat bed. En stel, stel nu heel even dat er toch geen sneeuw ligt? Dan kwam hij er helemaal voor niets uit. En dus: Ach, misschien ook niet. Zo kan hij toch nog even gerust blijven liggen. Zoiets? Of wandelde jij langs een andere uiterste grens en ging je een ander, eigen poortje door?
Dat is haiku: wandelen zo ver als je kunt en daar dan een poortje zoeken om nóg wat verder te wandelen. In het spoor van de dichter of zelfs helemaal in je eentje.