Autobiografisch?

Iemand zag zichzelf in een waterplas en vroeg mij: Moet een haiku met ‘ik’ erin altijd autobiografisch zijn? Ik antwoordde: Een dichter vertegenwoordigt iedereen, ook als hij in de spiegel kijkt.

door Geert De Kockere

De vraag die mij werd gesteld, is binnen het genre haiku een vrij lastige vraag. Haiku stelt doorgaans immers dat het gedicht geschreven wordt vanuit een concrete ervaring van de dichter. In zie zin zou je kunnen argumenteren dat het niet anders kan dat een haiku met ik erin over de dichter zelf gaat en dus autobiografisch is.

Maar daar ben ik het als dichter met al dertig jaar dichterschap op de teller niet helemaal mee eens. Het hangt er een beetje van af van hoe je naar de functie van poëzie kijkt. Zie je dat louter als een tekstuele uiting van iets (een ervaring, een belevenis, een zintuiglijke waarneming) van een dichter, dan zou je kunnen stellen dat elke ik daadwerkelijk de dichter zelf moet voorstellen. Zie je poëzie evenwel meer als een betrachting van een dichter om iets voor veel mensen herkenbaar te maken, dan zou je kunnen stellen dat die dichter zich met zijn ik-persoon in de plaats van om het even wie of wat mag stellen. De ik in de haiku wordt dan vooral gebruikt om de waarneming of belevenis een persoonlijker en dus directer karakter te geven, zodat hij herkenbaarder wordt. Met andere woorden: de dichter kan voor dergelijke haiku’s in de huid van iedereen kruipen en dichten als jouw buurman, de koning, god, een libel, een kwajongen, een directeur, een zwerver, ja, zelfs als een steen. En dus wordt de haiku allesbehalve autobiografisch. De dichter gebruikt enkel de eerste persoon enkelvoud om de haiku directer te laten binnenkomen bij de lezer.

VOOR KINDEREN

Als dichter met talloze bundels voor kinderen is dat bij mij misschien een grotere evidentie dan bij dichters die uitsluitend voor volwassenen gedichten schreven. In mijn gedichten voor kinderen kan ik immers niet anders dan die ‘techniek’ toepassen en in de huis van iemand anders kruipen. Ik bén immers geen kind meer, terwijl de ik in mijn gedichten voor kinderen wel degelijk een kind moet voorstellen. Ik moet bij wijze van spreken zelf eerst kind worden, eerst meisje, eerst dat bengeltje vooraleer ik het gedicht kan schrijven. Allesbehalve autobiografisch dus.

En waarom zou dat niet kunnen of mogen voor een haiku? Mijn enige doel als dichter is namelijk om jou, de lezer, iets aan te bieden dat én mooi én herkenbaar is. Of de gebruikte ik dan werklijk ikzelf ben of de huid van iemand anders heeft, maakt in feite voor de lezer niets uit. Zolang ik die ‘ingebeelde’ persoon maar geloofwaardig in die haiku kan neerzetten. De lezer moet als het ware wel kúnnen geloven dat ik het zelf was, ook al was ik het in de verste verte niet.

Of de klassieke haikumeesters zoals Bashõ ooit niet-autobiografische ik-haiku’s schreven? Ik vermoed sterk van wel. Maar hoe kunnen we dit nu nog achterhalen?

En tot slot hieronder nog zo’n haiku. Hij laat vermoeden dat ik een tuinier ben en met de komst van de lente halsoverkop en vooral handovervinger de tuin ben ingedoken om te wieden, te spitten, te zaaien en te wroeten in de verse mulle grond. Niets van dat alles. Alles ik iets niet ben, dan is het wel een tuinier.

Het is weer lente!
Nee, ik ben niet beschaamd om
mijn vuile nagels.