L’embarras du choix

Wat hebben wij toch een wonderlijke taal! En best wel een moeilijke taal, waarbij je als dichter haast tot in het oneindige met nuances kunt spelen. Maar tegelijk zorgt dat bij de dichter ook vaak voor twijfel en kopzorgen: welke nuance is het mooist, werkt het best, is het meest poëzie? En dan geraak je daar haast onmogelijk uit. Omdat je er als schrijver van het stukje tekst eigenlijk niet kúnt uit geraken.

Nooit kun je immers nog als een neutrale lezer je gedicht in een soort van eerste lezing, eerste impressie opnieuw lezen. Want je wéét wat je wilt zeggen en kunt dus nooit meer onbevangen beoordelen, voelen wat het best weergeeft wat je wilt zeggen.

DETAILS

En soms zit het in zulke kleine details dat je er een punthoofd van krijgt. Zoals in onderstaande haiku, waar het onnozele woordje toch mij voor een haast onmogelijke keuze stelt. Ik wéét het gewoon niet. Of misschien wel. Hahaha … L’embarras du choix, zoals het zo mooi in het Frans klinkt. Weet jij het? Welke versie doet het hem voor jou? En waarom?

Eik; nooit vraag ik hem
waarom hij zijn takken toch
zus of zo kromde.
~
Eik; nooit vraag ik hem
waarom toch hij zijn takken
zus of zo kromde.
~
Eik; nooit vraag ik hem
waarom hij toch zijn takken
zus of zo kromde.

EDIT: En dan uiteindelijk, dagen later, is het deze geworden:

Nooit vraag ik de eik
waarom hij die en die tak
zus of zo kromde.

De 17 …

Mag ik het nog eens hebben — ja, ik mag dat, ik mag hier alles — over de regel van de 17 lettergrepen voor een haiku. Over het wel of niet strikt volgen van die regel. Ik ben zelden de persoon die de regels boven de schoonheid plaatst. Zelfs zogenaamde taalfouten die een zin, gedachte of gedicht mooier maken dan zonder die fout, kan ik onmogelijk ‘fouten’ noemen. Verwijt mij dus nooit een regelneef te zijn. Dat ben ik allerminst.

Die 17 lettergrepen dus. Daar hou ik mij tot nu toe nog steeds strikt aan vast. En ik besef — ken uzelf! — dat er een tijd kan komen dat ik die regel die ik mezelf opleg, laat varen. En nee, ik sla niemand in de ban die de regel niet volgt. Poëzie gaat immers niet om regels, maar om schoonheid. Ieder moet dus voor zich uitmaken hoe hij of zij die schoonheid het best dient. Maar zelf pas ik de regel na meer dan zevenduizend haiku’s nog altijd strikt toe. Ik wil hier nog even zeggen waarom. Niet om andere dichters te overtuigen het ook te doen, nee, gewoon als verklaring waarom ik het doe. Want ik doe het niet omwille van die regel zelf, wel omwille van de haiku.

VOLKSVERMAAK

Eerst en vooral wil ik nog even in herinnering brengen dat haiku in oude tijden in Japan ooit ook een volksvermaak was, een spel dat men vaak samen speelde tijdens feesten of bijeenkomsten. En bij een spel horen spelregels. Anders is er niets aan. Voor mij hoort het zoeken naar een vooraf vastgelegd aantal lettergrepen bij dat spel, is het een onderdeel van het amusement, van het spelen. En of het er nu 12, 15 of 17 moeten zijn, maakt mij niet uit.

Ik ben er trouwens óók nog altijd van overtuigd dat we bij het ‘overbrengen’ van de haiku naar het Westen een fout hebben gemaakt door de 17 Japanse fonemen (een foneem is de tijdsduur van een klank) klakkeloos om te zetten in 17 lettergrepen. Een Nederlandse lettergreep heeft immers een heel wisselende tijdsduur, vaak ook langer dan een Japanse foneem. Denk maar aan het woord herfst. En schol duurt veel langer dan ik, ook al is dat voor ons telkens één lettergreep maar. Westerse haiku’s hadden om die reden minder lettergrepen mogen tellen dan 17. Daarover had ik het al bij de introductie van mijn nieuwe vorm van haiku, de tanshuku, die volgens mij dichter de oorspronkelijke Japanse haiku benadert dan onze huidige Westerse vorm met de 17 lettergrepen.

Maar goed, de afspraak is 17 en dus zal het 17 zijn voor een Westerse haiku als onderdeel van het spel, een zelf opgelegde spelregel om het voor mezelf plezanter en uitdagender te maken.

DIEPER

Maar ik heb nóg een heel goede reden om mij aan die zelf opgelegde verplichting te houden. En het is vooral daarover dat ik het nog even wilde hebben. Met een mooi voorbeeld van een haiku die ik gisteren maakte.

Die verplichting om mij aan 17 lettergrepen te houden en bovendien ook vrij netjes verdeeld over drie regels van 5-7-5 lettergrepen zonder al te gekke splitsingen (vroeger keek ik daar iets minder naar dan vandaag) zorgt er bij mij vaak voor dat ik nog beter over mijn haiku ga nadenken en verplicht word om niet snel tevreden te zijn. Het niet meteen lukken van die 17 lettergrepen doet mij langer bij de inhoud en het onderwerp van de haiku stilstaan en zorgt er niet zelden voor dat ik het idee nog beter tracht te formuleren. Lettergrepen te veel of te weinig maken dat ik opnieuw moet kijken, opnieuw moet formuleren, anders moet formuleren, woorden moet schrappen of bijkomende woorden moet zoeken. En net die zoektocht maakt dat de haiku vaak mooier en beter wordt, rijker. Ik illustreer het zoals beloofd met een voorbeeld:

De hele nacht lang
stil aan gewerkt, aan haar web.
En dan een bromvlieg.

Mijn eerste versie van gisteren ging zo:

De hele nacht lang
gewerkt aan haar spinnenweb.
En dan een bromvlieg.

Toen ik de haiku vanmorgen herlas, was ik nog niet helemaal tevreden. Ik zou het mooier vinden, dacht ik, als er stond aan gewerkt. Dus: De hele nacht lang / aan gewerkt, aan haar spinnenweb. Maar dan had ik een lettergreep te veel in de tweede regel. Bovendien vond ik ook nog dat spinnenweb niet echt het beste woord was. Die spinnen waren er net iets te veel aan. Beter zou het klinken en voelen met alleen web. Zo dus:

De hele nacht lang
aan gewerkt, aan haar web.
En dan een bromvlieg.

Maar dan had ik in de tweede regel een lettergreep te weinig! Zucht. Ja hoor, door mij de verplichting van de 17 lettergrepen op te leggen, heb ik ook al héél vaak gevloekt en mezelf verwenst. Deed ik het niet, mij de 17 opleggen, dan zou ik wellicht op dit punt zijn gestopt. Want zo voelde de haiku voor mij als af. Zou ik dan nu misschien die regel dan toch maar niet opgeven?

Een regelneef ben ik niet, maar wel een koppigaard. Nee dus! Ik gaf niet op.

CONTRAST

En dan plots, door de zoektocht naar een goede zevende lettergreep voor de tweede regel en door mij daardoor het tafereel nog eens heel intens en levendig voor te stellen, vond ik nog iets moois dat én aan de regel van de 17 voldoet en voor mij de haiku nog mooier en rijker maakt. Want wat zag ik door het lange overpeinzen ineens? Of beter: wat hoorde ik ineens? Het grote contrast tussen de complete stilte waarmee een spin haar web weeft en het luide gegons van de bromvlieg. Zo kwam er in de haiku een bijkomend mooi en zinvol contrast, dat meteen ook de haiku nog dieper maakte: niet alleen ontstond er het mooie klankbeeld van de fragiele stilte van het maken van het web tegenover het luide gegons van de lompe vlieg, je kon er nu ook in lezen dat fragiele dingen vaak in alle stilte worden gemaakt en dat wie luid roept vaak lomp is en dingen kapotmaakt. Bijvoorbeeld.

Ja, ik hou het voorlopig echt nog wel bij die verplichting van 17 lettergrepen!

De hele nacht lang
stil aan gewerkt, aan haar web.
En dan een bromvlieg.

Spiegelhaiku’s I

Ik hou van zijn haiku’s! Ze hebben haast altijd dat ietsje meer. Ik heb het over Manu Stragier, één van de allereerste leerlingen van ya, die geregeld een Haikuweekend volgde en sindsdien haiku als een haast dagelijkse gewoonte aannam. Haiku volgens de ware ziel: anders kijken naar de doodgewone dingen onderweg en ze zo neerschrijven dat wij ze ook (weer) anders kunnen zien en dan diep in onszelf, in onze ziel, glimlachen. Zo heb ik het graag. Dank je, Manu!

Op zijn dagelijkse fietstocht naar school en terug (hij onderwijst) kijkt Manu niet alleen naar de weg, hij kijkt ook náást de weg. En wat hij daar (anders) ziet, beschrijft hij dan maandelijks in een reeks haiku’s. Altijd is het weer uitkijken naar een nieuwe reeks. En nu het schooljaar is begonnen, zijn ook zijn reeksen weer begonnen. De eerste (van september dus) heeft hij inmiddels in de Facebookgroep van ya gepost. Mooi!

ELKAAR INSPIREREN

En kijk, dichters inspireren ook elkaar. Het is zelfs een Japanse haikutraditie. Vanmorgen kwam ik op het idee om de haiku’s van Manu te eren door elke maand bij iedere haiku uit zijn nieuwe reeks een ‘spiegelhaiku’ te maken. Dat is dan een haiku die geïnspireerd is op zijn haiku en waarbij ik het tafereel dat Manu mij zo mooi liet zien vanuit mijn verbeelding en op mijn manier bekijk en beschrijf. Alsof je door een spiegel vanuit een andere hoek naar hetzelfde kijkt. Daarbij kunnen de rekwisieten van het toneeltje lichtjes zijn gewijzigd of regisseer ik het anders. Maar au fond gaat het over hetzelfde. Het is bovendien een boeiende oefening. Een oefening in het lezen én zien van zijn haiku’s en een oefening in het beschrijven van hetzelfde op een andere manier en vanuit de verbeelding. Zo wordt de meester ook even de leerling. Is dat niet mooi? Tegelijk is het ook een voorbeeld van hoe je samen met haiku kunt spelen. Spelen, spelen en spelen!

Hierbij dus eerst en vooral de haikureeks van Manu van september, gevolgd door mijn spiegelhaiku’s. Ik zie dat Manu nu trouwens het pad van de strikte 5-7-5 lettergrepen verliet. Ook dat is boeiend. Zelf blijf ik er nog steeds aan vasthouden. Omdat het voor mij een onderdeel van het spel is en mij vaak ook uitdaagt om de dingen te herbekijken en te blijven zoeken. Het is een keuze.

Hierbij dus de kijk van Manu:

Als ik omkijk,
zie ik waar het blad op mijn mouw
vandaan komt.

Regen en wind.
Een spreeuw zoekt haar evenwicht
op de bovenleiding.

De ekster houdt vol.
Hij blijft met een okkernoot
op een kluit kloppen.

Wachtend op de bus,
altijd op haar smartphone.
Nooit eens goedemorgen.

Was de haas een das
zou zijn lijk zeker en vast
worden onderzocht.

Dichte mist.
Maar ik weet wat de boer doet;
de krant uit de bus halen.

De kat draait en draait
tot ze een bolletje is.
Op de vensterbank.

De zon gaat onder
en nu al kijk ik uit naar
haar opkomst morgen.

Een wel erg makkelijk
leven, maisstengel,
met maar een kolf.

Ook de duif vliegt weg.
De den kan nu enkel nog
met zichzelf praten.

En nu in dezelfde volgorde, kijkend in een spiegel, waardoor je een andere invalshoek krijgt en waarbij ik hier en daar ook een rekwisiet door een ander verving, mijn spiegelhaiku’s:

Najaar, op het werk
aangekomen met een blad
tussen zijn rugzak.

Wind; al van ’s morgens
evenwicht moeten zoeken.
Een spreeuw op de draad.

Ochtend, heel de tijd
vanop het dak naar de straat.
Een kauw met een noot.

Wachtend op de bus
en haar lief op de smartphone.
Ze ziet mij niet staan.

Het ene lijk raapt
men op, het andere niet.
Verkeersslachtoffer.

Mist; toch zie ik hem.
De kille klank van de klep
van zijn brievenbus.

Het is haar staart, staart,
die er nog niet goed bij kan.
De poes blijft draaien.

De zon gaat onder.
En morgen kereweerom.
Ik fiets al terug.

Sommige stengels
dragen maar één maiskolf.
Licht op de akker.

Een ekster vliegt weg.
De ratelpopulier praat
in zichzelf verder.

Aforisme

Wanneer je goed kijkt,
kun je bijna overal
een regenboog zien.

Dit is alleen maar een haiku naar vorm en niet naar de ziel of de geest. En dus eigenlijk geen haiku. Het is te veel een soort aforisme van 5-7-5 lettergrepen. Een aforisme is een algemene waarheid, iets wat iedereen als waar kan aannemen. Te weinig een concrete gebeurtenis of waarneming dus. Het is een stelling, geen observatie. En haiku is de neerslag van een concrete momentopname.

Is het mogelijk om deze algemene wijsheid toch nog om te zetten naar een (redelijk) goeie haiku? Laat ons even proberen. Iets dichter komen we al met deze versie:

Wanneer je goed kijkt,
kun je hier vandaag ook weer
een regenboog zien.

Er is namelijk al die vandaag die het iets concreter maakt. Die tijdsaanduiding plaatst het gedicht al min of meer in het moment van het nu. Toch blijft het gedicht redelijk algemeen en zelfs wat vaag. Dat komt voornamelijk ook door het gebruik van de je-vorm. Daardoor stelt de dichter impliciet dat het voor iedereen geldt en dus wordt het andermaal een soort van algemene wijsheid.

Valt ook dit nog op te lossen? We proberen een nieuwe versie:

Wanneer ik goed kijk,
zie ik ook vandaag bij ons
weer een regenboog!

De je is hier simpelweg vervangen door ik, waardoor de waarneming ineens een persoonlijke ervaring van de dichter lijkt te worden. Daardoor kun je lezen dat de dichter ergens staat en plotseling, eerder onverwacht misschien, een regenboog opmerkt. Dat verwondert hem en hij maakt die vaststelling in het nu, waardoor de haikugeest in het gedicht komt: een bijzondere waarneming, een haikumoment, die tot een reflectie van de dichter leidt. Door het inbrengen van een concrete tijdsaanduiding (vandaag) én een persoonlijke waarneming (ik) is het aforisme vrij eenvoudig omgezet in een haiku.

De toegevoegde bij ons kun je dan nog dieper lezen als je wilt. Iets als: je hoeft het niet altijd ver te zoeken om in je leven iets moois te vinden. Of slaat die bij ons misschien op twee mensen en gaat de haiku over hun relatie? Over de kwaliteit van de haiku kun je natuurlijk altijd discussiëren. Maar dat was nu even niet aan de orde.

De regen

In een vertaling van R.H. Blyth (die ik nog altijd de beste en vooral de meest ‘eerlijke’ vertaler van haiku vind) las ik deze iet of wat bijzondere haiku van Matsuo Bashõ:

The first winter rain;
Today alone,
May others also be old!

Na een eerste lezing vond ik hem weinig ‘haiku’ hebben. Pas na ettelijke malen lezen en herlezen en de spirit van Bashõ indachtig, kon ik mij stilaan een idee vormen van wat de haiku — en dus Bashõ — mij precies wilde vertellen. En dan vind ik het altijd een uitdaging en een boeiende oefening om hem in zekere zin te herschrijven, waardoor hetzelfde idee misschien een ruimer publiek kan bereiken. Misschien. En dus ging ik op een leeg blad aan de slag. Mijn eerste pogingen:

Oud, eindelijk oud!
Wat ik nu zie, is wat er
ook werkelijk is.
~
Eindelijk oud nu!
Wat ik voortaan zie, is wat
er werkelijk is.

Hm, ik was er niet zo tevreden over. De haiku’s waren te algemeen, lazen te veel als een soort aforisme en dus te weinig anekdotisch. Die regen waarover Bashõ het heeft, lijkt dus echt wel belangrijk te zijn. Een nieuwe poging:

Oud, wat ik nu zie,
is wat er werkelijk is!
De najaarsregen.
~
Eindelijk zie ik
nu de regen als regen.
Oud genoeg daarvoor.

Dat kwam naar mijn gevoel al iets dichter in de buurt van wat Bashõ wellicht in zijn nogal cryptische haiku bedoelde. Namelijk dat je naarmate je ouder wordt de dingen meer bevrijd kunt zien. Dat je ze makkelijker kunt ervaren zoals ze werkelijk zijn, los van wat ze allemaal (zouden) kunnen betekenen, los van hun nare kenmerken, die je in je haast van het moment of zelfs van je egoïsme of passie hinderen en vervelen. De regen is niet meer vervelend nat, hij is gewoon regen en zo is hij goed.

Wat Bashõ ons dus wellicht wilde vertellen, is dat je pas bij een zekere ouderdom ten volle de innerlijke schoonheid en noodzakelijkheid van de dingen kunt zien én waarderen, zelfs van die dingen die op het eerste gezicht vervelend of overbodig lijken.

Lees je dat makkelijker in mijn versie? Moeilijk om dat zelf te beoordelen. Uiteindelijk, na nog enkele pogingen, kwam ik bij deze versie uit, die ik zelf als mijn (voorlopig) definitieve versie zou beschouwen:

Oud, eindelijk oud!
Als ik nu de regen zie,
is het ook regen.

Aanvullen

Zin in een oefening? Volgens aloud recept? Matsuo Bashõ (en andere Japanse haikumeesters) deden het vaak met hun leerlingen. De meester gaf een aanzet en de leerlingen moesten (zo snel als ze konden) de haiku vervolledigen. De meest eenvoudige oefening van die aard was het vervolledigen van de haiku door zelf een laatste regel te bedenken. De meester bouwde vaak ook ongemerkt iets bijzonders in de opgegeven twee regels in. Niet zelden was dat een soort val, waarin de leerlingen niet mochten trappen.

Laat mij nog eens voor ‘meester’ spelen en twee regels opgeven. Jij mag de haiku naar eigen inzicht, godsvrucht en vermogen afwerken met een derde regel. En ja, er zit óók een soort val in. De woorden haar bril mag je gerust vervangen door zijn bril als je wilt. Op een later tijdstip publiceer ik hier dan misschien een paar van mijn eigen versies.

Het dichtklappen van
haar bril voor het licht uitgaat.

EDIT: hierbij enkele van mijn versies en wat tekst en uitleg, ook bij de val die ik in de opdracht inbouwde.

Het dichtklappen van
haar bril voor het licht uitgaat.
Avondritueel.
~
Het dichtklappen van
haar bril voor het licht uitgaat.
Ik draai mij al om.
~
Het dichtklappen van
haar bril voor het licht uitgaat.
Weer een hoofdstuk uit.
~
Het dichtklappen van
haar bril voor het licht uitgaat.
Haar boek nog open.

De ingebouwde val was dat je de haiku niet mocht vervolledigen vanuit het standpunt van de vrouw zelf. Want dan zou het geen observatie meer zijn, maar een gedicht dat iemand in de plaats van de vrouw schreef. Het tafereel moet dus door de dichter te observeren zijn. Dat betekent in dit geval dat de vrouw bijvoorbeeld naast hem in bed ligt. Elke aanvulling moet je dus kunnen lezen als iets dat de dichter naast haar kan zien, horen, voelen, ruiken, weten. Dit zouden bijvoorbeeld foute haiku’s zijn:

Het dichtklappen van
haar bril voor het licht uitgaat.
Ze denkt nog aan hem.
~
Het dichtklappen van
haar bril voor het licht uitgaat.
Sloot ze de voordeur?
~
Het dichtklappen van
haar bril voor het licht uitgaat.
Hopen op de slaap.

En natuurlijk is het niet altijd zo rechttoe rechtaan en hangt het ook af van de manier waarop je de haiku leest. In de laatste zogezegd ‘foute’ haiku kun je lezen dat het haar eigen hoop is om te kunnen slapen en het in die zin als een foute haiku zien. Omdat de dichter dan iets vanuit haar gedachten beschrijft en dat kan niet in haiku.

Maar het zou ook een bedenking van de dichter naast haar kunnen zijn. Omdat hij haar kent en weet dat ze moeilijk slaapt. Misschien daarom ook dat lezen in bed elke avond. En dus hoopt de dichter dat ze deze nacht zal kunnen slapen. Vorige nacht lukte het immers weer niet. En dan kun je nog verder lezen: als de vrouw niet kan slapen en de hele nacht woelt of nu en dan opstaat, kan ook hij niet slapen. En dus ja: hopen op de slaap. Bijvoorbeeld.

Je zou zelfs kunnen argumenteren dat de dichter naar haar kijkt en de hoop van haar gezicht kan aflezen, wijl ze nog even ligt te staren naar het plafond voor ze het licht uitdoet.

Het afkappen

Pauw, ezel, koeien …
De verte heeft veel stemmen
om naar te luist’ren.

Gisteren werkte ik aan deze haiku. En dat werken mag je zelfs behoorlijk letterlijk nemen: er was werk aan. Niettegenstaande het idee heel eenvoudig en meteen ‘klaar’ was, was de haiku dat niet. Even schetsen:

Ik zat in het Huis van de Haiku te werken met de ramen open. Ineens hoorde ik in de verte een pauw roepen. Ik keek er van op, staarde even in de verte en stond stil bij wat je allemaal vanuit de verte kunt horen. Ik dacht aan vroeger, toen ik als kind bij valavond rond melktijd altijd de koeien in de verte hoorde loeien. En nog later, toen ik in de stad woonde, ergens een ezel. De verte, zo dacht ik als een logisch gevolg daarvan, heeft veel stemmen om naar te luisteren. Haiku klaar? Even proberen, dacht ik:

Pauw, ezel, koeien …
De verte heeft veel stemmen
om naar te luisteren.

En dan snel lettergrepen tellen. Oeps! Die derde regel. Maar dat is normaal en vind ik niet erg. Dan kan immers het spelen beginnen en het zoeken om bepaalde dingen misschien nog mooier te zeggen. Maar hoe ik ook werkte en wroette, het kwam niet goed met die derde regel. Hoewel ik ondertussen veel ervaring heb met het maken van versies, versies en versies en het schuiven met woorden, het sleutelen aan structuren, het zoeken van synoniemen, het kwam niet goed. Elke andere versie deed afbreuk aan het idee.

AFKAPPEN

Tot ik ineens aan een verkorte versie van het woord luisteren dacht, namelijk luist’ren. Zoals bij ’t is of als in door ’t open venster. Maar dan binnen in het woord. Vroeger, in oude gedichten, deed men dat wel vaker. Niet zozeer omwille van de lettergrepen, maar voor het ritme. Theoretisch kon het dus wel, was het taalkundig geen ‘verboden’ ingreep.

Maar principieel ben ik van zo’n ingrepen (oeps, óók een afkapping!) geen groot voorstander. En dus wroette ik nog maar wat verder op de derde regel, bekeek of ik door een ingreep in de tweede regel het woordje om niet naar de tweede regel kon overbrengen. Helaas, niets stelde mij tevreden zonder afbreuk te doen aan de inhoud en zeggingskracht van de haiku.

Uiteindelijk besloot ik dat er mij dus twee mogelijkheden restten: 1. de zes lettergrepen in de derde regel toelaten of 2. het woord luisteren toch afkappen. Wat een moeilijke keuze! Ach, eigenlijk niet. Bij voorbaat sluit ik een afwijking van het aantal lettergrepen voor mezelf uit. Want dan is het hek van de dam. Als ik het één keer toelaat, waarom dan niet een tweede, derde of vijfhonderdste keer? Nee, het patroon van 5-7-5 lettergrepen blijf ik koppig aanhouden als een essentieel onderdeel van het spel en de uitdaging van haiku.

KLINKEN

Dus de afkapping? Ik probeerde het en de woorden van Bashõ indachtig dat ik mijn gedicht duizendmaal op de lippen moet nemen, prevelde ik half luidop duizendmaal mijn haiku. En kijk, of beter hoor: dat luist’ren deed ik haast vanzelf, ook al zou er luisteren hebben staan. Omdat het de klank en het ritme van de haiku naar mijn gevoel sterk verbetert, hem mooier maakt, hem ritmisch juister doet klinken. En als dat werkelijk zo is — proberen jullie het ook eens? — waarom zou ik dat de lezer dan ook niet mogen aangeven? Dat hij met andere woorden luisteren beter kan lezen als luistren, maar dan correct genoteerd, volgens de iet of wat oudere traditie als luist’ren.

Eind goed, al goed? Ach, wie oordeelt in deze zaken over goed en niet goed? Iedere lezer voor zich zou ik zeggen. Als dichter hoef ik mij daar zelfs niet eens iets van aan te trekken. Ik moet alleen trachten een mooie haiku te maken en hem te noteren op de manier waarop ik hem zelf het mooist vind. Aan de lezer om dan te oordelen of dat voor hem of haar ook zo is. Einde van het werken! Zo dus:

Pauw, ezel, koeien …
De verte heeft veel stemmen
om naar te luist’ren.

Mijn ding

Vandaag, in het niemandsland tussen de hittegolf en het weer gewone, eh, gewone weer, heb ik wat zitten experimenteren met haiku. Ik vroeg mij af of het mogelijk was om een aantal ‘leuke’ haiku’s te maken over een ding en mezelf. En of het dan mogelijk was om een soort eenheid of gemeenschappelijke overeenkomst tussen mezelf en het ding te suggereren. Hieronder een aantal voorbeelden.

De vraag is dan natuurlijk of het nog wel (echte) haiku’s zijn. Maar die vraag stelde ik mij in dat niemandsland tussen de hittegolf en het gewone vooralsnog niet. Nog te warm.

Mijn balpen en ik;
traag schrijven we elkaar leeg.
Het laat sporen na.
~
Mijn leesbril en ik;
nooit een glaasje te veel op.
Helder blijven zien.
~
Mijn smartphone en ik;
een date via Google Maps.
Samen nu op stap.
~
Mijn handtas en ik;
ook vandaag weer een zootje.
En de sleutels zoek.

Gelegenheidshaiku

Een van mijn haikuleerlingen, Gerda, werd zopas grootmoeder van haar eerste kleinkind: Nina. Toen ze dat liet weten, maakte ik voor haar als cadeautje een korte haikusequens van vier gelegenheidshaiku’s, passend bij de foto die ze van Nina liet zien en waarbij ze zelf met haar wijsvinger heel voorzichtig het dekentje opzijduwde voor een beter (ge)zicht.

Welkom, mijn klein kind.
’k Heb zopas heel de wereld
voor je schoongeveegd!

Geboren ben je,
echt gebeurd nu voor altijd.
Mag ik even zien?

Nog maar pas gebeurd,
is het wennen aan het hier.
Jij, zomers mutsje.

Slaap maar, kind, slaap maar.
Ik waak wel over alles
wat je hier al kreeg.

Meteen maakte ik bij mezelf de bedenking dat je eigenlijk twee soorten gelegenheidshaiku’s kunt onderscheiden: enerzijds een meer westerse en directe vorm, en anderzijds een meer oosterse vorm. De westerse vorm (de haiku‘s hierboven) is vooral naar de vorm een haiku, minder naar de geest. Hij is daarvoor te direct en zegt rechtstreeks waarover het gaat: een nieuwe baby. Je leest en begrijpt hem zoals hij is: zo goed als letterlijk. De meer oosterse vorm blijft veel dichter bij de klassieke haiku en gebruikt een beeld uit de natuur om iets over de mens te zeggen. Daarvoor moet je de haiku dan wel dieper lezen. Ogenschijnlijk gaat hij immers over een heel eenvoudig tafereel in de natuur, maar de dichter schreef hem met een specifieke gebeurtenis in gedachten en voor een heel concrete gelegenheid. In dit geval de geboorte van een kind.

OEFENING

Boeiend, dacht ik. Ik maakte er bijgevolg voor mij een interessante oefening van: de oorspronkelijk directe haiku’s voor Gerda opnieuw schrijven, maar dan vanuit de oosterse invalshoek en dus vanuit een beeld in de natuur.

Ik ging in de schaduw van de kerselaar aan de waterpoel van het Huis van de Haiku zitten en ging aan de slag. Ik koos daarbij voor het beeld van de vlinder, die ik toevallig boven een paar bloemen in de tuin zag rondfladderen en dat heel wat mogelijkheden biedt. Ik maakte meteen ook heel wat meer haiku’s dan de oorspronkelijke sequens over en voor dezelfde aangelegenheid: de geboorte van Gerda’s kleinkind Nina.

Aan jou nu om de meer oosterse varianten hieronder wel of niet te linken aan een van de bovenstaande, westerse versies van de gelegenheidshaiku’s. En je daarbij dan de vraag te stellen of ze evenveel zeggen. Welke vorm vind jij mooier, dieper, boeiender, poëtischer, rijker? Of anders gevraagd: was jij Gerda, welke versie (de westerse of de oosterse) zou jij verkiezen? En het moge duidelijk zijn: dit is een vraag zonder een goed of een fout antwoord.

Vlinder, hij kroop net
uit zijn veilige cocon;
nog wat verkreukeld.

Vlieg nu maar, vlinder,
ik heb de stoute vogels
voor je weggejaagd.

Vlinder, vlinder mijn,
de tuin, heel de tuin heb ik
vol bloemen gezet!

Dag vlinder, welkom!
Met jou erbij is mijn tuin
nu helemaal af.

Rust nog maar wat uit,
vlinder, ik geef de bloemen
wel water voor jou.

Vlinder, pas ontvouwd.
Het is voorzeker wennen
aan al die kleuren?

Vlinder, lang gewacht.
Maar eindelijk kan hij nu
al die kleuren zien!

Vlinder, o vlinder,
zopas ontvouwd, hoelang mag
ik naar je kijken?

En dan straks, vlinder,
zal je de tuin verlaten.
’k Heb de berm geruimd.

Voor het fladderen,
eerst wennen aan je vleugels.
Tijd genoeg, vlinder!

Lang in zijn cocon,
in een oogwenk er dan uit.
De vlinder is nu.

Vlinder in mijn tuin;
nooit meer kan ik nog zeggen
dat hij er niet was.

Eeuwenoud is al
het ontstaan van de vlinder,
nieuw de vlinder zelf.

En naar zijn kleuren
kan ik maar blijven kijken.
Vlinder, pas ontvouwd.

Rust nog maar, vlinder,
ik maak de tuin voor je schoon.
Kijk, zoveel bloemen!

Ach, geen haast, vlinder,
pomp je vleugels goed op en
ga van bloem naar bloem.

CONCLUSIE

Twee dingen leiden hier geen twijfel:

  • De westerse vorm is duidelijker, leest meteen zoals hij bedoeld is en zal voor veel mensen toegankelijker zijn. De lezing is helder en klaar, zegt wat er te zeggen was. Je kunt hem moeilijk niet begrijpen.
  • De oosterse vorm is als haiku mooier, juister, subtieler en poëtischer, maar vergt van de lezer een zekere ‘omzetting’ van het beeld uit de natuur naar wat het dan concreet betekent voor de bedoelde gelegenheid. Bovendien kan de haiku doorgaans veel dieper gelezen worden, met nog bijkomende interpretaties.

Ook de oude Japanse haikumeesters zoals Matsuo Bashõ schreven geregeld gelegenheidshaiku’s. Voor een afscheid, als een bedanking voor een verblijf, als een teken van vriendschap, bij een overlijden. En natuurlijk waren het een voor een oosterse versies.

Taaltrucjes

In een eerdere post had ik het hier over woordspelingen in een haiku. En hoe ‘gevaarlijk’ die zijn om de haiku te verpesten. Omdat het dan vaak lijkt alsof de dichter een kunstje wilde tonen, een taalkunstje, en bewondering krijgen voor zijn vondst en taalvirutositeit. Dat maakt de haiku doorgaans kapot en waardeloos.

Toch blijft het belangrijk dat er in een haiku ook enige taalkunst zit, kan zitten. Het is en blijft immers belangrijk om de haiku toch in zekere mate als poëzie te laten aanvoelen en niet als een eenvoudig prozazinnetje. Ook grootmeester Matsuo Bashõ vond dat: de haiku moet ook mooi klinken. Hij verwoordde het zo: Neem uw gedicht duizendmaal op de lippen.

TAALTRUCJES

Het is dus interessant om te zoeken naar stilistische taalelementen die de haiku mooier, poëtischer maken, maar hem toch niet kapot verkunstelen. Dat vereist een zekere taalcreativiteit en het omzichtig gebruiken van taaltrucjes. Zoals de onomatopee, de alliteratie of de herhaling. Deze taalcuriositeiten kunnen de haiku iets extra’s, iets bijzonders geven, zowel qua klank als qua inhoud. Het gebruikte trucje mag er echter nooit zomaar zijn omwille van het trucje. Het moet ten dienste blijven staan van de inhoud van de haiku en iets toevoegen, verduidelijken, beklemtonen. En dan nog zal het wat afhangen van de smaak van de lezer of de haiku met het stilistische element wel of niet als mooier wordt ervaren.

Ik paste hieronder in vijf verschillende haiku’s enkele verschillende trucjes toe: de uitzonderlijke herhaling van het woord nog in de eerste haiku, het nabootsen van het ruisen in de tweede, opnieuw een herhaling in de derde (in de hoop dat je daardoor ook het kluchtje mussen zich ziet ‘herhalen’) en een uitgesproken alliteratie in de voorlaatste, een subtiele in de laatste. Geslaagd of niet?

Een ook ’s avonds nog,
tot laat in de haven nog,
de geur van vis nog.

Van alles wat was,
rest ons nog slechts gefluister.
Avond, het riet ruist.

Een kluchtje mussen
zit heel de tijd, heel de tijd
zichzelf achterna.

Krijsend land een kraai
op een dode kriekentak.
Ik hoor hem kraken.

Ik zie een bootje
dat wankelt op het water.
Een visser heeft beet.