Soorten haiku

Hoe meer ik met haiku bezig ben, hoe meer ik besef dat er geen eenduidige omschrijving van de haiku te geven valt. Ook is het me allang duidelijk dat je beter over soorten haiku’s kunt spreken dan over dé haiku. Dé haiku bestaat niet. Door de eeuwen heen zijn er zoveel haikuscholen geweest en evolueerde de haiku zo vaak, dat het van domheid zou getuigen om over dé haiku te spreken als was het een welomschreven genre met vaste regels. In het HAIKULAB van het Huis van de Haiku probeerde ik een overzicht samen te stellen van de soorten haiku’s in een poging om het genre beter te begrijpen en er meer inzicht in te krijgen. Elke categorie wordt geïllustreerd met een haiku van een bekende oude meester.

door Geert De Kockere

De volgorde die ik hieronder hanteer, houdt geen waardeoordeel in, noch geeft ze een voorkeur aan voor een bepaalde categorie.

DE REGISTRERENDE HAIKU

Deze haiku’s zijn de meest pure haiku’s. Je zou ze ook wel gemeenzaam de droge haiku’s kunnen noemen. De dichter is verwonderd en ontroerd door een bepaalde waarneming en wil die zo zuiver en objectief mogelijk met de lezer delen, in de hoop dat hij dan dezelfde verwondering of ontroering ervaart. Hier gaat het dus om de zuiverheid van het beeld, het snel ook zo zien.

De kunst van het dichten bestaat er dan in om de waarneming zo kernachtig en gevat mogelijk neer te schrijven, zonder enige toevoeging van emotie of andere bedenkingen. De dichter gebruikt hierbij vaak heel eenvoudige taal en houdt zichzelf op de grootst mogelijke afstand. Hij hoedt zich ervoor om tussen het beeld en de lezer te gaan staan, schrijft zichzelf zo ver mogelijk weg. Zijn enige bekommernis is dat de lezer zo getrouw en objectief mogelijk ziet wat hij ziet. Door middel van een uitgekiende taal probeert hij het tafereel zo puur mogelijk te beschrijven en voegt er zo weinig mogelijk interpreterende woorden aan toe. Het zijn haiku’s waarin vrijwel geen adjectieven voorkomen, tenzij adjectieven die puur beschrijvend zijn. Zoals groot, koud, rood, laat, ver, hoog, oud. De dichter vermijdt adjectieven als lief, mooi, boos, zalig, moe, uitgeput. Ook subjectieve werkwoorden als verlangen, willen, hopen worden niet gebruikt. Hier geldt vooral het grote mantra van haiku: zeg niet dat iets lief is, laat iets zien dat lief is en het de lezer zelf besluiten.

Een oude vijver.
In de avond daalt sneeuw neer
op de mandarijneend.

Masaoka Shiki

 

DE OBSERVERENDE HAIKU

Bij deze haiku’s merkt de dichter iets op wat hem treft. In eerste instantie wil hij die observatie registreren, maar hij kan het uiteindelijk niet laten om er toch nog iets van zichzelf aan toe te voegen. Dat kan een bedenking zijn, een emotie, een kreet, een verlangen, een verzuchting. Deze haiku’s beschrijven dus een waarneming gelardeerd met iets persoonlijks van de dichter, waardoor de haiku de lezer vaak meer aanspreekt, soms zelfs letterlijk aanspreekt. Omdat de ziel van de dichter erin spreekt en zich rechtstreeks tot ons richt. Typerend voor deze haiku’s zijn vaak kleine tussenvoegsels zoals ach, ai, toch, warempel of uitnodigingen waarmee de dichter ons rechtstreeks benadert: zie, hoor, kijk toch.

Natuurlijk is het niet altijd zo evident om het onderscheid tussen een puur registrerende en een eerder observerende haiku te maken. Het heeft haast altijd met een gevoel te maken: in hoeverre of in welke mate voel je je door de dichter aangesproken? Zodra je je aangesproken voelt, heb je met een observerende haiku te maken. Want de dichter is nabij, houdt zich dus niet (meer) op een verre afstand.

Zag ik een bloesem
die naar haar tak terugkeerde?
Ach, ’t was een vlinder.

Arakida Moritake

 

DE BLIKOPENER

De blikopeners onder de haiku’s proberen de lezer iets anders te laten zien dan wat hij tot nu toe zag. Of beter nog: laten hem datgene wat hij al lang kent op zo’n manier zien dat hij (opnieuw) verrast wordt en er weer even bij stilstaat, bij zichzelf denkt: Wow, zo had ik dit nog niet eerder gezien of bekeken. Het gaat vaak om heel simpele dingen. De dichter beschrijft ze zodanig dat ze zich anders laten bekijken. In veel gevallen gaat het om gedragingen of eigenaardigheden van doodgewone dieren. Met de blikopener geeft de dichter ons een andere, intensere en veelal boeiender kijk op de doodgewone realiteit. En wel met het doel te verwonderen en de lezer te laten genieten van de schoonheid ervan. In de meeste gevallen typeren deze haiku’s zich door de glimlach die ze bij de lezer teweegbrengen. Ze charmeren de lezer, omdat hij ineens iets nieuws ziet in de oude dingen en hij dus verrast wordt.

Je zou deze haiku’s ook de brilletjes kunnen noemen: ze laten je anders kijken naar de doodgewone dingen om je heen. Scherper (een leesbril), gekleurder (een zonnebril), uitvergroot (een vergrootglas) of wat veraf is ineens van dichtbij (een verrekijker).

In deze haiku’s komt wel vaker een personificatie van de dieren voor. De dichter maakt direct of indirect een verwijzing naar de mensenwereld door het dier en/of zijn gedragingen te vermenselijken, waardoor de lezer ze voortaan anders bekijkt. De sterkste blikopeners veranderen voorgoed je kijk op de wereld.

Aan zijn spoor te zien
heeft de slak vannacht bepaald
niet veel geslapen!

Tan Taigi

 

DE METAFORISCHE HAIKU

Beeldspraak wordt doorgaans in een haiku gemeden. Maar dat belet niet dat de hele haiku op zich een metafoor kan zijn. Anders gezegd: een haiku gebruikt zelden metaforen, maar is niet zelden zelf een metafoor. Heel veel haiku’s van de oude Japanse meesters zijn zulke haiku’s. Ze beschrijven een tafereel uit de natuur, maar vertellen in feite iets over de mens, de natuur van de mens. Het natuurtafereel, de haiku, vormt dus een metafoor om iets over de aard of het wezen van de mens duidelijk te maken. Als lezer krijg je hiermee twee haiku’s: een gedicht over het beschreven tafereel en tegelijk een gedicht over de mens, de diepere laag. Het zijn dan ook verraderlijke haiku’s. Op het eerste gezicht lijken het heel eenvoudige beschrijvingen in alledaagse, droge zinnen van vrij banale natuurtaferelen. Maar wie gewoon is om haiku dieper te lezen, ontdekt er algauw een dubbele betekenis in en vindt de metaforische schat, verborgen in de haiku.

Na de registrerende haiku is dit misschien wel de meest voorkomende vorm van haiku, zeker ten tijde van de oude meesters. Het vergt soms wel wat leesoefening om de metafoor in de op zich heel simpele haiku te zien, te vinden. Daarom is het onderscheid tussen de registrerende en de metaforische haiku niet altijd meteen duidelijk. Soms is het pas na herhaalde lezingen dat plotseling de metafoor wordt gezien, naar boven komt. Het kan ook best zijn — maar dat is zo voor poëzie in het algemeen — dat de lezer in een registrerende haiku ineens een metafoor ziet en er bij wijze van spreken zelf een metaforische haiku van maakt, hoewel hij in oorsprong alleen maar een eenvoudige registratie was en de dichter er niets metaforisch mee bedoelde. Maar dat is net het mooie aan haiku: hij laat veel open voor de lezer. Wat de dichter bedoelt, doet niets ter zake. De lezer mag meedoen en het is de lezer en de lezer alleen die bepaalt wat de haiku betekent.

De lente gaat heen,
maar lang blijft zij aarzelen
in late bloesems.

Yosa Buson

 

DE SCHERTSENDE HAIKU

Deze haiku’s worden van oudsher senryu’s genoemd, naar de Japanse dichtersnaam Senryu (Waterwilg) van Karai Hachiemon (1718-1790) die ze als eerste begon te verzamelen. Het ging toen vooral om haiku’s over mensen, waarin hun gedrag schertsend werd beschreven. Over de kleine kantjes van het leven dus. Zowel van de arme mens als van de rijke mens, zowel van de slimme als van de domme, van de zieke, van de gekke, van de verliefde, van de hopeloze, van de doodernstige. Die schertsende haiku’s werden vooral geschreven door het gewone volk en waren niet zelden een reactie op de veel ernstiger haiku’s van de edelen en de geestelijken in Japan. Senryu beschrijft de gewone mens in zijn vaak aandoenlijke doen en laten. Veel senryu’s zijn anoniem, een gevolg van dat eerder spontane dichten van het volk.

Een haiku over mensen werd in tegenstelling tot een haiku over de natuur later haast vanzelf een senryu genoemd, ook al was hij niet meteen schertsend bedoeld. Onterecht. Alleen als er sprake is van een zekere scherts (een vorm van relativerende humor dus) is het een senryu. Een haiku over de mens die niet om die mens lacht, is en blijft een haiku. In die zin zou je zelfs een haiku die schertst met iets uit de natuur een senryu kunnen noemen. Met andere woorden: niet het onderwerp als dusdanig is belangrijk, wel hoe ermee wordt omgegaan en hoe zich dat in poëzie uit.

Belangrijk bij deze vorm van haiku is de ironie, soms zelfs het sarcasme. Ook de erotiek en het seksuele zijn vaak een onderwerp van senryu. Senryu lacht dus in zekere zin met de haiku en zegt: Ach, laten we toch niet zo ernstig zijn of doen. Het leven is vrolijk en olijk, kijk maar hoe gek we doen!

Niet zo voorzichtig
zijn ze met hun schoondochter
als met hun servies.

Aikyiõshi

 

DE FILOSOFISCHE HAIKU

Bij deze haiku’s zit de dichter op een steen over iets te peinzen, iets wat hem bezighoudt en hij in een formulering giet waardoor het ineens ook de lezer kan bezighouden. Hij zet daardoor de lezer aan om na te denken over bepaalde facetten van het leven, de natuur, zichzelf en ze voor zichzelf ook verder uit te klaren, vanop een afstand te bekijken, ze te keren en te draaien.

Niet zelden komen in dergelijke haiku’s vragen voor, vragen die de dichter niet beantwoordt, maar die wel uitnodigen tot het zelf formuleren van een antwoord. Het gaat dus om elementen uit het leven, die (nog) geen algemene waarheid zijn, maar waarover kan getwijfeld worden, waarover verschillende bedenkingen mogelijk zijn, zich nog gedachten moeten vormen die dan misschien uiteindelijk uitmonden in een mening.

Misschien dat de lezer bij deze haiku’s veruit het meest wordt betrokken, gezien hij aangezet wordt om zelf een mening te vormen, actief met de dichter mee te denken, naast hem op de steen te komen zitten, te kijken naar wat ook de dichter bezighoudt en met hem daarover mee te mijmeren.

Gras is mijn kussen –
maakt de regen ook de hond nat
die jankt in de nacht?

Matsuo Bashõ

 

DE AFORISTISCHE HAIKU

Een aforisme is een taalkundige stijlfiguur en staat voor een korte, bondige uitspraak, meestal van slechts één regel lang. Om iets kort duidelijk te maken, zijn aforismen vaak grappig, paradoxaal of zelfs een tikkeltje absurd. Ze bevatten een algemene waarheid, een wijsheid waar iedereen zich kan in herkennen en die men als waar aanvaardt.

Met een aforistische haiku wil de dichter de lezer even laten stilstaan bij iets wat algemeen als waar wordt beschouwd en door de lezer ook als waar is gekend. Zo’n aforistische haiku is veelal een bevestiging op dichterlijke wijze van iets wat de lezer al weet. Door zijn grappige, absurde en/of poëtische formulering wordt die algemene waarheid scherper gesteld en ervaren als een bekrachtiging van iets wat men al weet.

Veel klassieke haikudichters moeten niets weten van de aforistische haiku en beschouwen hem niet als een haiku. Nochtans zijn dergelijke haiku’s ook al in de Japanse haikuliteratuur van eeuwen geleden terug te vinden, zij het in veel mindere mate dan andere haiku’s. In het westen is het aforisme populair. Aforistische haiku’s worden daarom bij ons door de lezer meestal wel gewaardeerd. Toch moet men oppassen met deze vorm. Een aforistische haiku doet nogal snel melig en flauw aan of moraliserend. Of hij komt over als een vorm van dronkemanspraat. Gebruik met mate is aangewezen.

Een nieuwe emmer,
en hetzelfde water
lijkt plots veel frisser.

Kobayashi Issa

 

DE SPEELSE HAIKU

Sommige haiku’s springen er een beetje uit. Alsof de dichter een zijsprongetje maakte, een spelletje wilde spelen. Een spelletje met zijn gedachten of een spelletje met de taal. Het zijn eerder atypische haiku’s, waarin de dichter zich vooral leek te willen amuseren. In deze haiku’s tref je vaak woordspelingen aan, klanknabootsingen, uitgesproken dubbelzinnigheden, bijzondere woorden. Eigenlijk alles wat je normaal niet meteen in een haiku verwacht. Maar de vorm van de haiku blijft helemaal bewaard. Het is dus niet meteen een experiment van de dichter, veeleer een spielereitje.

Zulke haiku’s tref je bij de oude haikumeesters maar zelden aan, maar ze komen voor. Nu moet wel gezegd dat de Japanse taal al vanzelf over heel veel woordspelingen beschikt. Woordspelingen en dubbele bodems. Meer dan bij ons hebben de woorden er vaak een dubbele betekenis, waardoor je als dichter vanzelf meer met de haiku’s gaat spelen. Ook de manier waarop je er woorden bijeenbrengt, zorgt er meer dan in onze taal voor speelse mogelijkheden. Je zou dus kunnen zeggen dat het schrijven van een haiku voor een Japanse dichter meer spelen is dan voor een westerse dichter. Misschien daarom dat die expliciete spelletjes er minder vaak voorkomen.

Boe, boe, boe-oe-oe-
dan stapt uit die dikke mist
een koe tevoorschijn.

Kobayashi Issa

 

DE EXPERIMENTELE HAIKU

En dan zijn er nog de haiku’s die nauwelijks nog als haiku’s te herkennen zijn, maar het toch nog zijn. De dichter experimenteert met de vorm en de stijl. Hij laat de meeste regels vallen, trekt zich niets meer aan van het aantal moren (in Japan) of lettergrepen, noch van het aantal regels, het seizoenwoord of het snijden. Voor hem zit de essentie van haiku immers niet in de vorm of de stijl, maar in de geest, de aard, de ziel van het gedicht. Hij noemt zijn poëzie haiku, omdat er haiku in zit, ook al is die haiku nauwelijks nog in zijn klassieke vorm te herkennen en schrijft hij zijn haiku met opzet anders neer.

Het spreekt voor zich dat deze experimentelen een grote discussie onder de haikudichters veroorzaken, soms met felle uithalen, de ene naar de andere, maar soms ook met nieuwe inzichten als gevolg. De experimenten blazen soms nieuw leven in het oude genre. Ze kunnen ertoe leiden, zeker bij de jongere generatie dichters én lezers, dat de haiku een mooie plaats krijgt in de poëzie. De haiku uitsluitend veroordelen tot zijn oudste vorm is hem onrecht aandoen.

Voor de experimentele haiku lijkt het me wel van belang toch een soort van algemene overeenkomst te bereiken over wat de essentie van haiku is. Het zou immers even dwaas zijn om elk kort gedicht een haiku te noemen onder het mom van het experiment. Een huis kan maar huis genoemd worden als het door een grote groep van mensen als huis (h)erkend wordt. Voor de experimentele haiku moeten we dus op zoek gaan naar een bindend element.

Had ik een stem in het kapittel (maar ik ben geen geestelijke), dan zou ik die essentie, dat bindend element als volgt omschrijven: een haiku moet je zo goed als onmiddellijk verplaatsen in tijd en ruimte en je een duidelijk beeld van iets concreets voor ogen brengen, zodanig dat je je er iets kunt bij voorstellen zonder veel nadenken. Toets je nu onderstaande experimentele haiku af aan deze essentie, dan kun je besluiten dat het wel degelijk een haiku is, ook al lijkt hij in niets op een haiku.

Verstild
luisteren
naar
de plooien
van het
gebergte

de oren
die
begraven
worden.

Takayanagi Shigenobu

 

DE GELEGENHEIDSHAIKU

Tot slot wil ik ook nog de gelegenheidshaiku in een aparte categorie onderbrengen. Ze voelen eerder aan als bezinnende of mijmerende tekstjes. Dat kunnen haiku’s zijn naar aanleiding van een geboorte, een communie, een huwelijk, een jublieum, een overlijden, een verjaardag, Nieuwjaar, een bedanking, een ontmoeting. Maar ook speciale haiku’s rond een bepaald thema.

Omdat het thema of de gebeurtenis er doorgaans heel duidelijk moet uitkomen, hebben ze vaak een vluchtige en tijdelijke waarde. Maar ze hebben hun verdienste als ambassadeurs van de haiku. Niet zelden worden mensen die gelegenheidshaiku’s krijgen later échte haikulezers. We hoeven ze niet te bejubelen, maar we mogen ze ook niet verketteren. In het oude Japan werden ook heel wat van dergelijke haiku’s geschreven. Matsuo Bashõ bijvoorbeeld deed het regelmatig om iemand te bedanken voor een maaltijd of een overnachting. Bashõ schreef de haiku hieronder toen hij eenzaam zat te drinken en er drie mannen binnenkwam met dezelfde naam: Shichirobei.

Vanavond drinken
we uit mijn sakekopje
drie namen!

Matsuo Bashõ

 

BESLUIT

Of een indeling zoals ik ze hier maakte zin heeft, laat ik in het midden. Ik wil geenszins de bioloog van het haikumilieu zijn en een correcte determinatietabel opstellen. Wat ik wel wilde doen, is een zeker inzicht geven in de mogelijke verschillen in haiku, verschillen die de haiku een eigen toets geven en hem rijk en gevarieerd maken. Ik wil aanzetten tot nadenken over haiku, veeleer dan pretenderen te weten wat haiku is. En vooral wil ik duidelijk maken dat je zomaar niet met regels of één definitie dé haiku kunt omschrijven, wat jammer genoeg al te vaak wordt gedaan. Dat verengt de haiku en snoert hem in een keurslijf in.