Gelijk en toch niet

Twee zwanen dreven zij aan zij op het kanaal en iemand wilde weten: Kunnen of mogen twee haiku’s die heel sterk op elkaar gelijken naast elkaar bestaan? Ik antwoordde: In kunst kan en mag alles en in poëzie nog net iets meer.

door Geert De Kockere

Vanuit het oogpunt van het concept ‘kunst’: ja dus! Kunst is immers net die discipline van het leven die grenzen aftast, overschrijdt, bewust negeert. In kunst mag en kan inderdaad alles, zolang het ethisch verantwoord blijft. Dat laatste is een persoonlijk standpunt.

Vanuit het oogpunt van kunst mag en kan het dus zeer zeker. Maar is het wenselijk? Wenselijk vanuit het oogpunt van de lezer? Jazeker. Is het zelfs niet boeiend om als lezer dezelfde haiku op twee verschillende manieren te kunnen lezen? Met een lichtjes of zelfs heel andere inhoud? Ik denk het wel. Welke lezer kan daar bezwaar tegen hebben? Rest alleen nog de vraag of het wenselijk is vanuit het standpunt van de dichter? Getuigt hij dan niet eerder van zwakheid dan van sterkte? Kon hij zelf door gebrek aan kunde of aan inzicht niet kiezen?

WENSELIJK

Ook hier kun je het antwoord vanuit verschillende standpunten formuleren. Is het tonen van twijfel een zwakte of eerder een sterkte? Getuig je niet veeleer van moed als je durft te tonen dat je twijfelt? En getuigt het ook niet van de sterkte van poëzie dat een nuance of een formulering zo subtiel kan zijn dat het heel moeilijk is om dé formulering te kiezen? Als dichter ben ik zelf nooit te beroerd geweest om mij bloot te geven en te tonen dat ik ook maar een gewoon mens ben. Laat mij toch twijfelen, aarzelen, corrigeren, niet weten wat te kiezen, herschrijven! Ook dat kan schoon zijn. Stop mij niet in die spreekwoordelijke ivoren toren, van waaruit ik alles beter moet kunnen en weten. Laat mij tussen mijn lezers staan en (soms) samen met hen kiezen. Of beter nog: hen de keuze geven.

Ook in het oude Japan konden de allegrootste haikumeesters zoals Bashõ en Issa soms niet kiezen en verschenen in verschillende publicaties dezelfde haiku’s met een andere, vaak afsluitende regel. Jaren later zelfs. Ook zij bleven dus poëtisch aarzelen.

CONTEXT

Gisteren schreef ik weer zo’n haiku. Een haiku met een verschillend einde. Echt wel een verschillend einde, maar in se wel dezelfde haiku. De vraag is alleen: welke haiku brengt het best wat ik wil zeggen? Maar wéét ik wel wat ik precies wil zeggen? Zit daar soms de oorzaak niet van de twijfel? Beide haiku’s gaan in wezen over hetzelfde, maar de slotregel plaatst het gegeven in twee andere contexten, waardoor het dus ook wel andere haiku’s worden of waardoor ze op z’n minst iets anders vertellen. En toch schijnen ze over hetzelfde te gaan, lijken het dezelfde haiku’s.

Vader, hij laat ook
een gele kanarie na.
Zingend in zijn kooi.
~
Vader, hij laat ook
een gele kanarie na.
En vrolijk gezang.

De eerste versie voelt iets meer aan als een klassieke haiku. Na het overlijden van vader is daar nog steeds die kanarie. En hij fluit als tevoren in zijn kooi. Daarmee lijkt de kanarie aan te geven (ook al geeft hij niets aan) dat er het besef is van het voortvloeiende leven ook al lijkt voor de dichter (ik spreek hier steeds over ‘de dichter’ omdat het geen autobiografische haiku is) het leven even stil te staan. Dat zingen van de kanarie in zijn kooi staat tweemaal in een schril contrast met de realiteit van het moment: de stilte van de dood van vader én het feit dat vader in vrijheid leefde. De kanarie is van zijn vrijheid beroofd, maar fluit toch nog even levendig. En tegelijk zit subtiel in de haiku op die manier de vraag van de dichter verscholen wat hij nu in godsnaam met die nog zo levendige kanarie moet aanvangen, die vrolijke vogel die zich van geen dood en sterven bewust is en levenslustig blijft leven. Waar moet hij met die vogel naartoe?

De tweede versie focust meer op het overlijden zelf. Er is ook nog wel die gele kanarie (door het geel is hij er zelfs behoorlijk fel), maar tegelijk toch enigszins op de achtergrond. De laatste regel laat zich eerder lezen als een herinnnering. Vader laat dus niet alleen die gele kanarie als vogel na, hij laat vooral ook dat vrolijke gezang van die kanarie na. De dichter lijkt hier aan te geven dat het gezang ook een erfenis is, dat het vooral dat zal zijn dat de dichter zich uiteindelijk zal herinneren van zijn misschien wekelijkse bezoekjes aan zijn vader en hij voortaan het gezang van een kanarie zal verbinden met zijn vader. Veel minder dan in de eerste versie dringt zich hier de vraag op wat de dichter met die kanarie moet aanvangen. Het is een vraag van de tweede of zelfs derde of vierde orde. Voor later. In de eerste versie dringt die vraag zich iets prominenter op.

ANDERS

Zo gelezen zijn het dus twee dezelfde haiku’s, maar met een andere invalshoek, met een andere belevenis, met een ander accent. En dus zijn het eigenlijk twee verschillende haiku’s, ook al zijn de eerste twee regels dezelfde. En ja dus: ik laat ze naast elkaar bestaan. Nu, straks en voor altijd.