De teek

Wat baat haar schoonheid
als je ze toch moet mijden?
Hoogzomer, de teek.

Gaat deze haiku over een teek? Ja natuurlijk, dat staat er toch? Nee, natuurlijk niet! Waarom zou ik een haiku over een teek maken? Waarover gaat deze haiku dan wel? Dieperliggend over de relatie schoonheid-goedheid. Of beter: het niet bestaan van die relatie. Het is immers niet omdat iets mooi is, dat het vanzelf ook goed is. De schoonheid van dingen en mensen is geen waardemeter voor de goedheid ervan. Maar hoe vaak laten we ons daardoor niet misleiden?

VRAAG

De haiku wil je dus wijzen op het losstaan van schoonheid en goedheid. Door dat als een vraag te formuleren, zegt de haiku tegelijk ook dat we dat op zich vreemd vinden, dat we eerder lijken te verwachten dat schoonheid ook goedheid inhoudt. Wat baat het? wordt er in de haiku gevraagd. Alsof het de bedoeling zou zijn, logisch is dat schoonheid vanzelf ook goedheid impliceert. De teek doet ons inzien van niet. Maar we lijken het niet goed te begrijpen en stellen ons daarom de vraag wat die schoonheid dan voor nut heeft.

Daarover gaat dus de haiku: over ons menselijke aanvoelen dat schoonheid goedheid zou moeten impliceren, terwijl dat in de realiteit vaak niet het geval is. De teek als ‘boosaardig’ dier doet hier dus gewoon dienst om die tegenstelling extra in de verf te zetten.