Ongewoon dood

Aan de vooravond van Allerheiligen legde ik mij bij wijze van oefening een eerder ongewoon onderwerp op: een dode. Ik probeerde wat dat in haiku kon opleveren. Het is een thema dat in haiku niet zo frequent voorkomt, omdat haiku emotie in het gedicht zelf tracht te vermijden. Haiku kan wel (veel) emotie oproepen, maar tracht het niet over emoties te hebben. Niet makkelijk als je over een dode wilt schrijven. Om diezelfde reden vind je bijvoorbeeld ook weinig haiku’s over de liefde.

Maar de dode dus, de pas gestorvene. Ik probeerde het thema op een ongewone, misschien eerder onverwachte manier te benaderen. Een boeiende oefening, een boeiend experiment. Hieronder het resultaat. Wat apart als poëzie, maar ik vind het wel geslaagd, ben dus best wel tevreden met mijn oefening.

Ze legde hem af
en probeerde het nog wel.
Een late glimlach.
~
En zelfs aan de dood
gaf hij zijn gezicht niet af.
Het dodenmasker.
~
’t Was zijn laatste wens:
een lief gezicht voor wie hem
nog eens wilde zien.
~
En ook uit de dood
haalde hij het maximum;
roerloos ligt hij daar.
~
Hij nam het nu mee,
zijn onverschillig gelaat.
Zie hem daar dood zijn.
~
Daar doodstil liggen;
’t is een genereus gebaar
van wie dan dood is.
~
Toen hebben ze mij
mijn vader afgenomen.
Foto van zijn lijk.
~
En zou er nog steeds
een gat in zijn sokken zijn?
Vader, opgebaard.
~
In zijn schrift schreef hij,
niet eens op het laatste blad:
Adieu, ’k heb geleefd!

Ga uit de weg!

Tijdens mijn oefensessies met leerlingen roep ik vaak — tot ontzetting van mijn leerlingen dan: Maar je staat alweer in de weg! Dan wordt er even gelachen. Want iedereen weet al lang wat dat betekent.

UIT DE WEG

Het heeft alles te maken met de essentie van haiku, namelijk dat je als dichter slechts wijst, iets aanwijst en je verder van elke commentaar, inmenging of mening onthoudt. Haiku registreert, roept misschien iets op, maar zegt het niet expliciet. Als dichter zeg je bijvoorbeeld niet dat iets mooi is (want dat is jouw mening), je toont iets dat mooi is en laat de lezer zelf besluiten (door de manier waarop je het laat zien) dat het mooi is. Slechts wijzen dus en zo snel mogelijk als dichter uit de weg gaan, absoluut niet met je betweterige wijsvinger tussen de lezer en het beeld blijven staan om te zeggen hoe hij het moet zien. Ga uit de weg!

VOORBEELD

Wat dat precies wil zeggen en wat het subtiele verschil in aanvoelen is tussen snel weggaan of in de weg blijven staan, kan ik misschien het best laten aanvoelen met een voorbeeld.

Najaar, een moeder kiest
nu een boek over bloemen.
Heimwee naar haar tuin.

Het tafereel is vrij duidelijk: een vrouw kiest in de bib een boek over bloemen en bladert erin. De zomer is voorbij en bij het zien van die mooie bloemenprenten krijgt ze heimwee naar die voorbije zomer, toen ze in haar tuin zo intens met haar bloemen bezig kon zijn.

Ik wijs dus als dichter naar die vrouw en hoe ze in een boek kijkt. Maar ik zet daarbij een stap vooruit, ga tussen u en die vrouw met haar boek staan, keer mij naar u om en zeg nogal betweterig dat die vrouw heimwee heeft naar haar tuin. Nu kun jij niet anders dan dat geloven (of niet gloven). Je kunt het dus zelf niet ontdekken, ervaren, zelf besluiten door iets wat je ziet. Ik zeg in jouw plaats wat je moet zien: dat ze heimwee heeft. Ik sta dus echt wel ferm in je weg. Pardon!

Merk het verschil met deze versie, die identiek hetzelfde laat zien:

Najaar, een moeder kiest
nu een boek over bloemen.
Ze voelt aan een prent.

In deze versie wijs ik naar precies hetzelfde: een vrouw die in de bib door een boek over bloemen bladert. Maar ik zeg niet dat ze heimwee heeft. Nee, ik ga uit de weg en wijs daarbij nog gauw even met een klein vingertje op wat ik nóg zie: dat ze een prent in het boek streelt. Ik zeg dus niet in jouw plaats dat ze heimwee heeft, nee, ik laat hooguit iets zien waaruit jij dan zou kunnen besluiten dat ze heimwee heeft naar die zomer en naar haar tuin met bloemen. Zou kunnen. Het hoeft dus niet. Ik ben al lang weg en de haiku is nu helemaal van jou. Jij mag in het tafereel nu zien wat je zelf wilt zien, kunt zien. En net dat is het mooie aan haiku.

Gezichten

Haiku is poëzie met vele gezichten. Jammer genoeg is bij ons vaak vooral het ernstige gezicht van de haiku bekend. Maar oorspronkelijk, in de naam haiku die Shiki in de 19de eeuw aan het kleine vers gaf, zat er vaak verdoken humor in: klein humoristisch vers. Ook in de natuurverzen, maar vooral in de meer menselijke variant van de haiku. Je kunt er hele, grappige verhalen mee vertellen, taferelen mee schetsen.

TAFEREEL I

Zoals dat tafereel van gisteren aan het kanaal in Turnhout. De werkmannen van de groendienst waren alles aan het bijsnoeien. Een inmiddels erg verwilderd stuk met struikgewas maaiden ze weer tot op de grond kort en klein. En toen ontdekten ze iets in dat gemaaide struikgewas. Ik laat de haiku nu verder het tafereel schetsen en tot je verbeelding spreken.

Gebogen over
een onderbroek, werkmannen.
En één kijkt eens rond.

En nee, het is eigenlijk geen senryu, maar een ‘echte’ haiku. De toon van het vers is immers niet zozeer schertsend, maar simpelweg beschrijvend. Niet hóé het tafereel is opgeschreven is grappig, het is het tafereel zelf dat grappig is. De haiku is op zich droogweg neergeschreven, een pure registratie dus van wat er objectief te zien was.

TAFEREEL II

Een ander gezicht van de haiku is wat ik het vermoeden van een veel ruimer verhaal zou willen noemen. Een haiku is zuinig met woorden, maar vaak heel royaal in zijn verhaal. Op voorwaarde dat je als lezer bereid bent de kleine inspanning van het openen van het deksel van de haiku te volbrengen. Niet elke haiku heeft dat natuurlijk, maar sommige laten veel meer vermoeden dan wat er staat. Zoals dit tafereel van gisteren toen ik mijn wagen wegbracht.

Visitekaartje;
gevonden op de parking.
Toch ergens zoek nu.

Het splitsen

Gezien wij in onze taal niet het concept en de metriek van moren (tijdsduur van een klank) kennen zoals dat in de Japanse taal wel het geval is, blijft het splitsen van een haiku in drie regels bij ons meer een kwestie van afspraak, aanvoelen of vormgeving dan van ritme. Maar zelfs een min of meer algemeen aanvaarde regel daaromtrent is niet arbitrair.

Zo wordt bijvoorbeeld algemeen gesteld dat we een lidwoord of een bezitttelijk voornaamwoord liever niet scheiden van zijn zelstandig naamwoord (de trommel of zijn trommel bijvoorbeeld). Maar vooral dat laatste (de regel omtrent het bezittelijk voornaamwoord) moet je voldoende flexibel hanteren. Zo bijvoorbeeld in deze haiku:

Salut les enfants!
Vader, hij zit weer in zijn
Franse periode.

Wordt de informele regel over het bezittelijk naamwoord hier toegepast, dan zou die zijn bij Franse periode moeten blijven. Maar bij het lezen krijg je dan een lichtelijk ander en naar mijn gevoel minder goed accent. Die Franse periode komt min of meer als een verrassing en klinkt binnen de haiku het mooist als die dan ook na een minimale pauze na zijn wordt uitgesproken. Probeer eens? Niet? Door zijn hier te scheiden van Franse periode wordt die minimale pauze vanzelf bekomen.

Dezelfde niet hetzelfde

In het Heuvelland kwam ik voorbij een rijp korenveld en er vloog net dan een koolwitje uit tevoorschijn. Ik maakte over dat ene beeld drie verschillende haiku’s. De drie haiku’s beschrijven eigenlijk op dezelfde manier hetzelfde tafereel, maar toch zijn ze qua lezing heel verschillend. Alweer die bijzondere magie van haiku! Lees jij de verschillen in dezelfde haiku?

Maar koolwitje toch,
koolwitje toch, vloog je door
heel dat korenveld?
~
Maar koolwitje toch,
fladderde je heel alleen
door dat korenveld?
~
Maar koolwitje toch,
geraakte je heel alleen
uit dat korenveld?

De teek

Wat baat haar schoonheid
als je ze toch moet mijden?
Hoogzomer, de teek.

Gaat deze haiku over een teek? Ja natuurlijk, dat staat er toch? Nee, natuurlijk niet! Waarom zou ik een haiku over een teek maken? Waarover gaat deze haiku dan wel? Dieperliggend over de relatie schoonheid-goedheid. Of beter: het niet bestaan van die relatie. Het is immers niet omdat iets mooi is, dat het vanzelf ook goed is. De schoonheid van dingen en mensen is geen waardemeter voor de goedheid ervan. Maar hoe vaak laten we ons daardoor niet misleiden?

VRAAG

De haiku wil je dus wijzen op het losstaan van schoonheid en goedheid. Door dat als een vraag te formuleren, zegt de haiku tegelijk ook dat we dat op zich vreemd vinden, dat we eerder lijken te verwachten dat schoonheid ook goedheid inhoudt. Wat baat het? wordt er in de haiku gevraagd. Alsof het de bedoeling zou zijn, logisch is dat schoonheid vanzelf ook goedheid impliceert. De teek doet ons inzien van niet. Maar we lijken het niet goed te begrijpen en stellen ons daarom de vraag wat die schoonheid dan voor nut heeft.

Daarover gaat dus de haiku: over ons menselijke aanvoelen dat schoonheid goedheid zou moeten impliceren, terwijl dat in de realiteit vaak niet het geval is. De teek als ‘boosaardig’ dier doet hier dus gewoon dienst om die tegenstelling extra in de verf te zetten.

In memoriam

En in de zomer,
in memoriam de winter.
Naar foto’s kijken.

Even terzijde bij deze haiku: soms ontstaat er een dubieuze lettergrepenkwestie. Zoals dat hier het geval is in de tweede regel met het woord memoriam. Technisch gezien telt dat woord vier lettergrepen. Maar als je het normaal en vloeiend uitspreekt eigenlijk maar drie. Hetzelfde probleem heb je met woorden als station bijvoorbeeld. Strikt taalkundig drie lettergrepen, hoorbaar slechts twee.

Wat weegt dan het meest door? Voor mij is het vrij duidelijk: het hoorbare aantal, niet het taalkundige aantal. De metriek (en dus de kwestie van lettergrepen) in een haiku is op zich geen taalkundige regel, maar een regel van kadans, van zegging. En dus is het hoorbare aantal belangrijker, beslissender voor de aard van haiku dan het puur taalkundige, theoretische aantal. Ik kies dus zelf steevast voor het hoorbare aantal. En hoorbaar heeft de tweede regel ook in deze haiku maar zeven lettergrepen.

Tegenwijzerzin

O kijk, in Japan
draaien de fietswielen in
tegenwijzerzin!

Poëzie of gewoon wat gekkerij? Bij haiku of senryu moet je altijd voorzichtig zijn als je denkt met gekkerij te maken te hebben. Of je wórdt voor de gek gehouden.

We krijgen zelden of nooit een Westerse sport in het Oosten te zien. Zoals vandaag de olympische wegrit wielrennen in Japan. Als je dan zit te kijken met die wetenschap in gedachten kijk je haast als vanzelf anders. Met een andere blik. En dan ga je ook vanzelf andere dingen bekijken óf de dingen anders bekijken. Omdat je dénkt dat je ze anders moet bekijken. En wie zo gaat denken én dus kijken, ziet de dingen ook anders of dénkt dat hij ze anders ziet dan anders. Anders dus.

INVALSHOEK

Dat is waar deze haiku heel ernstig over gaat: dat je de dingen soms anders ziet, omdat je vanuit een bijzondere invalshoek of tijdens een speciaal moment denkt dat je ze anders móét zien, terwijl ze er altijd zo uitzien en hebben uitgezien.